Praktijkgebieden: Bedrijven in moeilijkheden
Dat bij het Europese wetgevingsproces compromissen moeten worden gesloten is algemeen bekend. Helaas kan dat leiden tot wetgeving die in de praktijk meer vragen oproept dan beantwoordt, met alle gevolgen van dien. Het is dan aan de rechtspraak om de onduidelijkheden weg te nemen. Zo is het ook gegaan bij de bepaling uit de EU-Insolventieverordening die ik in deze bolg wil bespreken.
De EU-Insolventieverordening bepaalt onder meer welk nationaal recht toepasselijk is op een insolventie (“faillissements”)-procedure in een EU-land (behalve Denemarken) en welk nationaal recht beslist over de gevolgen van deze procedure.Hoofdregel is dat het recht van de lidstaat waar het faillissement wordt uitgesproken ook de gevolgen van het faillissement beheerst. Op deze hoofdregel wordt in artikel 4 sub f EU-Insolventieverordening een uitzondering gemaakt voor “lopende rechtsvorderingen”. Welk recht daar van toepassing is vloeit voort uit artikel 15 van de verordening. Daar staat dat het recht van de lidstaat waar de procedure aanhangig is van toepassing is op een “lopende rechtsvordering betreffende een goed of recht waarover de schuldenaar het beheer of de beschikking heeft verloren”. Zoals ook de lezer kan constateren sluiten artikel 4 sub f en artikel 15 EU-Insolventieverordening niet goed op elkaar aan. Artikel 4 sub f lijkt ruimer geformuleerd dan hetgeen artikel 15 omvat.
In HR 11 december 2009, LJN BK0867 HR 11 december 2009, LJN BK0867 ging het om de vraag aan de hand van welk recht moest worden beoordeeld wat de gevolgen waren van het Belgische faillissement van een schuldenaar/gedaagde op een in Nederland aanhangige procedure waarin de gedaagde werd aangesproken tot betaling van een geldsom. Niet in het geding was dat dit geval viel onder de uitzondering voor “lopende rechtsvorderingen” van artikel 4 sub f, maar discussie bestond of een geldvordering op gefailleerde ook betrof een goed of recht waarover de schuldenaar het beheer of de beschikking heeft verloren.
De Hoge Raad heeft in dit arrest bepaald dat ook ten aanzien van een geldvordering op gefailleerde, in overeenstemming met artikel 15 EU- Insolventieverordening, de gevolgen van het faillissement moeten worden bepaald door het recht van de lidstaat waar de rechtsvordering aanhangig is. Voor de gevolgen van het Belgische faillissement voor de Nederlandse procedure moest dus worden bekeken naar Nederlands recht. De procedure werd dan ook – zoals bij een in Nederland uitgesproken faillissement van de gedaagde -geacht te zijn geschorst.
Maurits Richert is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bedrijven in moeilijkheden.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.