Praktijkgebieden: Ondernemingsrecht
De recreatiewoningen staan al enige tijd volop in de belangstelling. Daarbij gaat het met name om de permanente bewoning daarvan. Maar ook bij bouwplannen die niet in overeenstemming met het bestemmingsplan zijn, is het onderscheid tussen recreatiewoningen en “gewone” woningen van belang.
In een bestemmingsplan zijn veelal bebouwingsvoorschriften opgenomen. Daarin is dan geregeld of er op een bepaald perceel mag worden gebouwd en hoe groot die bebouwing mag worden. Voldoet een bouwplan niet aan deze voorschriften, dan is de gemeente in bepaalde situaties bevoegd om vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen. Dat gebeurt veelal op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Zoals wellicht bekend kent artikel 19 WRO drie verschillende vrijstellingsprocedures. Artikel 19 lid 3 WRO is daarvan de lichtste variant. Hierbij gaat het dan bijvoorbeeld om kleine uitbreidingen bij een woning of een bijgebouw bij een woning waarvoor wél een bouwvergunning is vereist, maar die “klein” genoeg zijn om met een vrijstelling op grond van artikel 19 lid 3 WRO te vergunnen.
Maar wanneer een bouwplan voorziet in een (met het bestemmingsplan strijdige) uitbreiding van een recreatiewoning, kan dan ook gebruik worden gemaakt van artikel 19 lid 3 WRO? De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Raad van State) meent van niet. In een recent in de vakbladen gepubliceerde uitspraak oordeelde de Raad van State dat daar waar artikel 19 lid 3 WRO spreekt over woningen, hiermee alleen permanent bewoonde woningen wordt bedoeld. Artikel 19 lid 3 WRO geldt niet voor uitbreidingen van en bijgebouwen bij recreatiewoningen.
Deze uitspraak heeft tot gevolg dat voor een dergelijk bouwplan alleen een bouwvergunning kan worden verkregen indien een van de zwaardere procedures van artikel 19 WRO wordt gevolgd. En dat kan weer betekenen dat is vereist dat Gedeputeerde Staten verklaren dat zij geen bezwaar tegen het bouwplan hebben. Kortom, het vergroten van een recreatiewoning is minder eenvoudig. De daaraan ten grondslag liggende gedachte is vermoedelijk dat het vergroten van een dergelijke woning helemaal niet zo noodzakelijk is, nu daar toch niet permanent wordt gewoond. En daarmee komt de discussie over de beëindiging van permanente bewoning van recreatiewoningen weer in beeld.
Femke van Ooijen is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied handel- en ondernemingsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.