Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
Op 7 februari 2025 heeft de Hoge Raad zich voor het eerst uitgelaten over de wet bescherming klokkenluiders (Wbk). In de uitspraak staat het bewijsvermoeden van het benadelingsverbod uit de Wbk centraal. De Hoge Raad verduidelijkt dat, voor het weerleggen van dit bewijsvermoeden, de werkgever niet kan volstaan met het ontzenuwen van het causaal verband tussen melding en benadeling, maar hij het tegendeel zal moeten aantonen.
De Wbk is een implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1937 (“de Klokkenluidersrichtlijn“) en beoogt werknemers die (vermoedens van) misstanden op de werkvloer melden meer bescherming te bieden. In onze andere blog over de Wbk wordt de wet verder toegelicht.
Het benadelingsverbod is opgenomen in artikel 17e van de Wbk. Dit artikel bepaalt dat een persoon die een vermoedelijke misstand meldt of openbaar maakt – een klokkenluider – hier geen nadeel van mag ondervinden. Wanneer de klokkenluider na het doen van een melding of openbaarmaking desondanks nadelige gevolgen ondervindt, wordt vermoed dat deze benadeling het gevolg is van de melding, zo volgt uit artikel 17eb van de Wbk.
Het is vervolgens aan de werkgever om dit vermoeden te weerleggen. Onduidelijk was echter hoe de werkgever dit moest doen. Is het voldoende om het vermoeden slechts te ontzenuwen of moet de werkgever aantonen dat de benadeling geen gevolg is van de melding? Dat verduidelijkt de Hoge Raad in deze uitspraak.
In de zaak speelde een geschil tussen een werknemer, de verzoeker in cassatie, en de werkgever, de Omgevingsdienst IJsselland. De Omgevingsdienst wilde de arbeidsovereenkomst van de werknemer ontbinden en stapte naar de kantonrechter. De werknemer bleek echter al eerder melding te hebben gemaakt van een vermoeden van een misstand bij de Omgevingsdienst, waardoor het benadelingsverbod van toepassing zou zijn. Volgens de kantonrechter hield het ontbindingsverzoek echter verband met feiten en omstandigheden die vóór de melding van de misstand hadden plaatsgevonden, waardoor het benadelingsverbod niet gold. De arbeidsovereenkomst kon daarom door de kantonrechter worden ontbonden.
Het hof oordeelde in gelijke zin, waarna de werknemer in cassatie ging bij de Hoge Raad. De werknemer klaagt dat het hof heeft miskend dat de Omgevingsdienst niet kon volstaan met het ontzenuwen van het bewijsvermoeden dat er verband bestaat tussen de melding en het ontbindingsverzoek en had de Omgevingsdienst bewijs van het tegendeel moeten leveren.
De Hoge Raad verwerpt deze klacht. De Hoge Raad overweegt in r.o. 4.4 dat uit meerdere passages in de wetsgeschiedenis van artikel 17eb Wbk volgt dat de wetgever heeft bedoeld dat de werkgever moet aantonen dat de benadeling geen gevolg is van de melding, en dat het daarom aan hem is om aan te tonen dat de benadeling op andere gronden dan de melding heeft plaatsgevonden. Volgens de Hoge Raad moet de in artikel 17eb Wbk neergelegde bewijsregel daarom zo begrepen worden dat de werkgever voor de weerlegging van het wettelijk bewijsvermoeden niet kan volstaan met het ontzenuwen van het vermoeden van causaal verband tussen de melding en de maatregel, maar dat hij het tegendeel moet aantonen. Het feit dat in de wetsgeschiedenis van artikel 17eb Wbk in dit verband het begrip ‘ontzenuwen’ is gebruikt doet hieraan niet af volgens de Hoge Raad.
Helaas voor deze werknemer wordt het cassatieberoep verworpen. De klacht berustte volgens de Hoge Raad namelijk op een onjuiste lezing van het bestreden arrest. De klacht van de werknemer stelde dat de Omgevingsdienst bewijs van het tegendeel had moeten leveren. De Hoge Raad legt uit dat het oordeel van het hof erop neerkomt dat de Omgevingsdienst niet heeft volstaan met het ontzenuwen van het vermoeden dat er causaal verband bestaat tussen de melding en het ontbindingsverzoek, maar dat hij het tegendeel heeft aangetoond. En dit is precies wat de Omgevingsdienst, volgens de klacht, had moeten doen.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.