Praktijkgebieden: Contracten
Op 17 juli 2020 oordeelde de Hoge Raad dat een stuitingshandeling gericht tegen een vennootschap onder firma (“vof”) in beginsel ook werkt ten opzichte van de vennoot. De rechtbank had eerder anders geoordeeld. In deze zaak werd er tijdig een stuitingsbrief aan de vof verstuurd, maar was er op dat moment geen afzonderlijke stuitingsbrief aan de individuele vennoten gestuurd. De individuele vennoten deden daarom een beroep op verjaring van de vordering. Dit verweer is gebaseerd op artikel 3:310 lid 1 BW:
Een rechtsvordering tot vergoeding van schade, waar het in deze zaak over ging, verjaart na verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden, en in ieder geval door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt.
Niet in geschil is dat de verjaringstermijn ten aanzien van de schadevordering in februari 2002 is gaan lopen en dat deze is voltooid in februari 2007. De vraag die hier voorligt, is of de stuitingsbrief die tijdig (in 2005) aan de vof was gestuurd ook de verjaring van de vordering op de individuele vennoten had gestuit. Zie voor stuiting van verjaring van een vordering ook ons eerdere blog.
De rechtbank wees de vordering van eiser af wegens verjaring en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank.
In cassatie haalt de Hoge Raad allereerst zijn overwegingen in bestaande jurisprudentie aan waaruit volgt dat een schuldeiser van een vof zijn vordering zowel geldend maken tegen de vof als tegen iedere vennoot afzonderlijk. Een schuldeiser van een vof heeft aldus jegens iedere vennoot twee samenlopende vorderingsrechten: één jegens de vof, dat verhaalbaar is op het afgescheiden vermogen van de vof, en één jegens de vennoot persoonlijk, dat verhaalbaar is op het privévermogen van de vennoot. Hieruit volgt volgens de Hoge Raad dat de rechtsvorderingen op de vof en op een individuele vennoot elk afzonderlijk verjaren. Voor elke van de rechtsvorderingen moet afzonderlijk worden nagegaan of de verjaring tijdig is gestuit.
De Hoge Raad gaat vervolgens in op de vraag wanneer een schriftelijke mededeling als een stuiting kan worden opgevat. Verwezen wordt naar een arrest van de Hoge Raad uit 2009 en een arrest van de Hoge Raad uit 2016. Bij de beantwoording van de vraag of een schriftelijke mededeling als een stuiting kan worden opgevat, moet niet alleen worden gelet op de tekst van de mededeling maar ook worden gekeken naar de context en andere omstandigheden van het geval. Het komt erop aan of de mededeling een voldoende duidelijke waarschuwing aan de schuldenaar inhoudt dat hij rekening moet houden met de mogelijkheid dat de vordering nog geldend zal worden gemaakt.
Vervolgens overweegt de Hoge Raad dat een verklaring jegens de vof, waaronder een stuitingsverklaring, die de vof bereikt (doordat de verklaring wordt ontvangen hetzij op het kantoor van de vennootschap, hetzij door een van de vertegenwoordigingsbevoegde vennoten) wordt geacht ieder van de vennoten te hebben bereikt (artikel 3:37 lid 3 BW).
Een stuitingsverklaring jegens de vof moet volgens de Hoge Raad in beginsel zo worden uitgelegd dat deze ook als stuitingsverklaring is bedoeld met betrekking tot de vorderingen op de individuele vennoten. In het algemeen is er geen reden om aan te nemen dat een crediteur die door een aan de vof gerichte stuitingsverklaring zijn vordering op de vof handhaaft, daarmee niet tevens zijn daarmee samenlopende vorderingen op de individuele vennoten zou willen handhaven. De individuele vennoten zullen een tot de vof gerichte en door de vof ontvangen stuitingsverklaring dan ook aldus moeten begrijpen dat deze mede ziet op de met de vordering op de vof samenlopende vorderingen jegens ieder van hen persoonlijk. Voor een andere uitleg van die verklaring is slechts plaats op grond van bijzondere omstandigheden. Daarbij valt te denken aan het geval dat de stuitingsverklaring uitdrukkelijk is beperkt tot de vordering op de gezamenlijke vennoten of tot vorderingen op bepaalde vennoten.
De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en verwijst het voor verdere behandeling en beslissing door naar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
In beginsel kan dus worden volstaan met een stuitingsverklaring aan de vof en hoeven de individuele vennoten niet afzonderlijk te worden aangeschreven. Om discussies over bijvoorbeeld de uitleg van de stuitingsverklaring te voorkomen, is het niettemin raadzaam om ook de individuele vennoten aan te schrijven.
Vraag u zich af of een vordering is verjaard of heeft u hulp nodig bij het opstellen van een brief om de verjaring te stuiten? Neem dan gerust contact met ons op.
Eveline Hoekstra is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied contracten.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.