Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
Onder het huidige recht is op grond van art. 7:673 BW een transitievergoeding verschuldigd indien de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en op initiatief van werkgever is opgezegd, ontbonden of een bepaalde tijd contract niet is voortgezet. Met de invoering van de WAB vervalt de termijn van 24 maanden; vanaf het begin van de arbeidsovereenkomst is een transitievergoeding verschuldigd. Wel blijft vereist dat het initiatief tot beëindiging vanuit de werkgever is gekomen.
In deze gevallen is de transitievergoeding niet verschuldigd:
Hoogte transitievergoeding
De hoogte van de transitievergoeding wordt vanaf 1 januari 2020 verlaagd en berekend over de volledige duur van de arbeidsovereenkomst. De werknemer heeft recht op 1/3 bruto maandloon per volledig gewerkt kalanderjaar. De resterende periode, of bij arbeidsovereenkomsten die minder dan een jaar duren, wordt naar rato berekend door de volgende formule: (bruto salaris/bruto maandsalaris) x (1/3 bruto maandsalaris/ 12).
De overgangsregeling voor oudere werknemers verdwijnt. Tot 2020 krijgen werknemers van 50 jaar of ouder een (aanzienlijk) hogere transitievergoeding dan jongere werknemers.
Evenals de overbruggingsregeling voor kleine MKB’ers. De nieuwe transitievergoeding geldt voor iedereen, ongeacht hoeveel werknemers een werkgever in dienst heeft.
Afwijkingen
Vanaf 2020 kan bij cao (ten nadele van de werknemer) worden afgeweken van de transitievergoeding in geval van ontslag om bedrijfseconomische redenen. Op dit moment kan alleen bij cao worden afgeweken indien een gelijkwaardige voorziening is opgenomen bij cao. De cao moet straks wel voorzien in een redelijke financiële vergoeding, een voorziening die bijdraagt aan het beperken van werkloosheid of een combinatie daarvan.
Daarnaast mogen meer kosten in mindering worden gebracht op de transitievergoeding. De kosten kunnen bestaan uit transitiekosten, kosten die gemaakt zijn in verband met (dreigend) ontslag en inzetbaarheidskosten en kosten die al eerder tijdens het dienstverband gemaakt zijn om de inzetbaarheid van de werknemer buiten de organisatie van de werkgever te bevorderen. De voorwaarden om kosten in mindering te mogen brengen op de transitievergoeding blijven onveranderd, zoals de vereiste schriftelijke instemming van werknemer.
In geval van financiële nood kan een werkgever een verzoek indienen de transitievergoeding in termijnen te betalen.
Ten slotte kan een opvolgend werkgever de door de voorgaande werkgever betaalde transitievergoeding (over het voorafgaande dienstverband) aftrekken van de transitievergoeding die hij verschuldigd is.
Compensatieregeling
Werkgever kan per april 2020 onder voorwaarden de transitievergoeding gecompenseerd krijgen door het UWV wanneer de arbeidsovereenkomst is beëindigd na twee jaar ziekte. Dat geldt ook voor vergoedingen die in het verleden zijn betaald vanaf 1 juli 2015.
Zoals uitgebreid in de media aan de orde is geweest, meent de Hoge Raad dat een werkgever de transitievergoeding ook verschuldigd is als de langdurig zieke werknemer met een slapend dienstverband een voorstel doet aan werkgever tot beëindiging van dat slapende dienstverband onder toekenning van een transitievergoeding. De Hoge Raad acht de “goed werkgever” verplicht daar aan mee te werken en daarmee de verschuldigde transitievergoeding voor te financieren tot hij deze in april 2020 van het UWV kan terugvragen.
Neem contact met ons op (voor zo nodig schade beperkende tips) indien uw langdurig zieke werknemer een dergelijk verzoek doet of vraagt naar de gevolgen van de uitspraak van de Hoge Raad.
Overgangsrecht
De huidige (hogere) transitievergoeding blijft van toepassing op alle vormen van beëindiging op initiatief van werkgever, die voor 1 januari 2020 in gang zijn gezet. Denk daarbij aan het indienen van een ontbindingsverzoek of vragen van toestemming aan het UWV om te mogen opzeggen.
Dit is een artikel uit de reeks artikelen waarin wij u op de hoogte brengen van de voor u relevante veranderingen in het arbeidsrecht door de invoering van de WAB: de Wet Arbeidsmarkt in Balans. Mocht u in de tussentijd vragen hebben, Wieringa Advocaten informeert u ook graag persoonlijk over de gevolgen van deze veranderingen voor uw organisatie.
Wij hebben bij Wieringa Advocaten voortdurend één studentstagiaire in dienst: een rechtenstudent die bij ons kennismaakt met de advocatuur. Guido Brandt volgde die studentstage. Ten behoeve van onze weblog schreef hij samen met Maartje Oliemans bovenstaande bijdrage.
Maartje Oliemans-Ouwehand is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied arbeidsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.