Praktijkgebieden: Zorg
De Raad van State deed van zich spreken verleden week: in dezelfde week als die waarin de Afdeling Bestuursrechtspraak de uitspraak deed over gaswinning in Groningen werd het advies van de Raad van State over het wetsvoorstel WNT-3 openbaar. Het advies was negatief. U zult het zich herinneren: onder WNT-3 zouden niet alleen de salarissen van topfunctionarissen worden gemaximeerd, maar de salarissen van al het personeel van werkgevers en instellingen die onder de WNT vallen. Het advies is in zoverre een beetje mosterd na de maaltijd dat het nieuwe kabinet al had besloten af te zien van WNT-3; dat is nu formeel bevestigd. Tweede Kamerlid Selçuk Öztürk van Denk heeft het wetsvoorstel inmiddels wel als initiatiefwet ingediend. Nu de coalitie het niet wil lijkt dit initiatief niet veel kans van slagen te hebben, maar het negatieve advies van de Raad van State zal de tegenstemmende partijen dus nog wel van pas komen.
De WNT speelde verder een rol in twee uitspraken van de kantonrechter te Roermond, waar een conflict werd uitgevochten tussen een zorginstelling voor verstandelijk gehandicapten en twee van haar bestuurders. De bestuurders hadden in hun arbeidsovereenkomst een beëindigingsregeling die aanspraak gaf op een hogere vergoeding dan onder de WNT is toegestaan, maar die ten tijde van het conflict (2016) nog viel onder de overgangsregeling van art. 7.3 WNT, en dus nog geldig was. Die regeling leidde voor beide bestuurders – kennelijk – tot een vergoeding van een jaarsalaris, € 180.096,79. Beide bestuurders sloten een vaststellingsovereenkomst waarbij ze vertrokken als bestuurder en een vergoeding kregen van € 185.930,37, plus uitbetaling van niet-genoten vakantiedagen. Er was daarnaast nog een complicatie: beide bestuurders hadden zich ook ziek gemeld voorafgaand aan de datum van ontslag. In beide gevallen werd aan de kantonrechter de vraag voorgelegd of de vaststellingsovereenkomst kon worden nagekomen, of dat de WNT daaraan in de weg stond.
De kantonrechter oordeelde in beide zaken dat met een vaststellingsovereenkomst de WNT niet kan worden omzeild. Dat is weinig verrassend. Met een vaststellingsovereenkomst kan weliswaar worden afgeweken van wat “dwingend recht” wordt genoemd, maar niet van regels van openbare orde – en hoewel niet altijd direct duidelijk is wat het één en wat het ander is, is die onduidelijkheid hier niet. Iets minder vanzelfsprekend – maar nog steeds niet erg verrassend – is dat de rechter uitspreekt dat de vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen moet worden betrokken bij het WNT-maximum. In deze zaken hadden beide bestuurders bij ontslag op grond van hun arbeidsovereenkomst recht op vergoeding van een jaarsalaris, en als met het vergoedingbedrag die ruimte was opgebruikt kon naar het oordeel van de rechter geen betaling van vakantiedagen meer plaatsvinden. De uitspraak is wat onlogisch omdat het wél zou zijn toegestaan als de bestuurder eerst zijn vakantiedagen opmaakt en dan met ontslag gaat (wat hetzelfde kost), maar het ministerie van binnenlandse zaken heeft al sinds jaar en dag op zijn site staan dat afkoop van vakantiedagen meetelt voor het WNT-maximum. (Wat hier niet speelde: die vakantiedagen mogen vervolgens wel weer worden toegerekend aan het jaar waarin ze zijn opgebouwd, maar dat zou hier niet hebben uitgemaakt omdat beide bestuurders kennelijk als het WNT-maximum verdienden. In eerdere jaren zal dus ook geen WNT-ruimte hebben gezeten.)
Opmerkelijker echter is het oordeel van de rechter over de periode van ziekte. Bij één van de bestuurders oordeelde de rechter dat het salaris over de periode van ziekte diende te worden beschouwd als loon gedurende non-activiteit, en dus meetelde voor de berekening van de maximale ontslagvergoeding. Arbeidsongeschiktheid, zo zegt de rechter, kan een rechtvaardiging vormen voor het achterwege laten van verrekening, maar alleen als sprake is van een “overtuigende en niet ter discussie te stellen onmogelijkheid de overeengekomen werkzaamheden te verrichten”. Daarvan zou bij de betreffen de bestuurder geen sprake zijn geweest omdat hij op enig moment niet langer als arbeidsongeschikt werd aangemerkt en een nieuwe ziekmelding – kennelijk – niet was te traceren. Uitkomst in beide zaken was dus: vergoeding van €180.096,79, geen vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen, en voor de zieke bestuurder verrekening van zijn vergoeding met de tweede periode van ziekte.
Het is op zich niet zo gek dat de rechter de periode van inactiviteit meeneemt in de berekening van de maximale ontslagvergoeding – dat staat ook zo in de wet – maar de stelligheid waarmee ziekte aan betaalde vrijstelling gelijk wordt gesteld verrast mij wel een beetje. Het gaat hier om een uitspraak in eerste aanleg en je moet altijd voorzichtig zijn om daar meteen een lijn uit te traceren, maar de uitspraak toont wel aan hoe streng rechters zijn bij de toetsing van afspraken en situaties aan de WNT. Het blijft nodig – al was het maar om dit soort procedures te vermijden – de WNT-aspecten in een vroeg stadium te betrekken bij het nadenken over ontslag, zowel voor de bestuurders zelf als voor de toezichthouders.
Arco Siemons is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied zorg.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.