Praktijkgebieden: Bedrijven in moeilijkheden
Indien u bij faillissement van uw werkgever een vordering op uw werkgever hebt, bijvoorbeeld uit hoofde van loon of pensioen, moet u deze vordering bij de curator indienen. De curator verdeelt vervolgens het gerealiseerde boedelactief onder de schuldeisers. Dit gaat volgens een wettelijke rangorde. Hoe zit het nu met een vordering in verband met de vergoeding van niet-genoten vakantiedagen? De Hoge Raad heeft onlangs duidelijkheid verschaft over de vraag welke rangorde een dergelijke vordering inneemt.
LISV/Wilderink q.q.
De Faillissementswet maakt een onderscheid tussen boedelschulden en preferente en concurrente faillissementsschulden. Boedelschulden hebben bij de afwikkeling van een faillissement de grootste kans op betaling, zodat het voor u als werknemer voordelig is als uw vordering als boedelschuld kwalificeert. De wet bepaalt dat het loon vanaf de dag van faillietverklaring als boedelschuld wordt aangemerkt. In het arrest LISV/Wilderink q.q. van 3 december 1999 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de uitkering in geld voor niet-genoten vakantiedagen na ontslag door de curator moet worden gelijkgesteld met het begrip ‘loon’ en om die reden ook moet worden beschouwd als boedelschuld. Daarbij maakt het niet uit of de vakantieaanspraken vóór of na de faillietverklaring zijn opgebouwd.
Koot/Tideman q.q.
Ruim een decennium later heeft de Hoge Raad in het arrest Koot/Tideman q.q. afstand genomen van het zogenaamde ‘toedoen-criterium’. Wij blogden hier destijds over. Vóór dit arrest gold dat vorderingen die door toedoen van de curator waren ontstaan, boedelvorderingen opleverden. In Koot/Tideman q.q. heeft de Hoge Raad nieuwe criteria aangelegd voor de beoordeling van de vraag welke vorderingen een boedelschuld zijn. Uit dit arrest volgt dat de Faillissementswet drie categorieën schulden als boedelschulden aanmerkt: schulden die door de wet als boedelschuld zijn aangemerkt, schulden die door de curator in zijn hoedanigheid zijn aangegaan en schulden die een gevolg zijn van een handelen van de curator in strijd met een door hem in zijn hoedanigheid na te leven verbintenis of verplichting.
Verhouding tussen beide arresten
Het arrest Koot/Tideman q.q. heeft de vraag doen rijzen of daarmee het arrest LISV/Wilderink q.q. nog wel geldt. Begin dit jaar heeft de kantonrechter te Leiden op dit punt een aantal prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld. Samengevat ging het om de volgende vragen:
i) Levert de uitkering in geld voor niet-genoten vakantiedagen nog steeds een boedelschuld op, ook als deze vakantiedagen vóór de faillietverklaring zijn opgebouwd?ii) Kan de curator de werknemer verplichten vakantiedagen op te nemen ter voorkoming van het ontstaan van een boedelschuld?
Beantwoording prejudiciële vragen door Hoge Raad
De Hoge Raad antwoordt op de eerste vraag dat hij in het arrest Koot/Tideman q.q. niet is teruggekomen op wat er in het arrest LISV/Wilderink q.q. is bepaald. In het arrest Koot/Tideman q.q. is een drietal categorieën schulden omschreven die een boedelschuld opleveren. De vordering die een werknemer heeft wegens niet-genoten vakantie – ook wanneer de niet-genoten vakantiedagen vóór faillissement zijn opgebouwd – moet worden beschouwd als een boedelschuld als bedoeld in de eerste categorie: schulden die door de wet als boedelschuld zijn aangemerkt, aldus de Hoge Raad. Dit lijkt mij een juiste redenering. Dat de Hoge Raad in het arrest Koot/Tideman q.q. is teruggekomen op het vroeger geldende ‘toedoencriterium’, betekent immers niet automatisch dat de categorie boedelschulden die door de wet als zodanig worden aangemerkt, zoals die wegens ‘loon’, ineens strenger zou moeten worden uitgelegd.
Op de tweede vraag antwoordt de Hoge Raad dat de curator van de gefailleerde werkgever een werknemer bij het einde van de arbeidsovereenkomst niet kan dwingen om zijn of haar vakantiedagen op te nemen, ter voorkoming van het ontstaan van een boedelschuld. De reden daarvoor is dat ons wettelijk stelsel, waar het gaat om de vaststelling van het begin en het einde van vakantie, de wensen van de werknemer tot uitgangspunt neemt. Hierop zijn uitzonderingen mogelijk wanneer sprake is van gewichtige redenen, maar daar is geen sprake van in het geval de curator in faillissement het ontstaan van een boedelschuld probeert te voorkomen.
Is uw werkgever failliet verklaard en wilt u weten wat uw rechten zijn? Neem dan gerust contact met ons op.
Sandrine Piet is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bedrijven in moeilijkheden.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.