Praktijkgebieden: Zorg
Een paar maanden geleden schreef ik over de problematiek van de op non-actiefstelling in het kader van een beëindigingsovereenkomst wanneer de WNT van toepassing is. Als de non-activiteit onderdeel is van de beëindigingsovereenkomst telt het salaris over de periode van non-activiteit mee voor de berekening van de maximale ontslagvergoeding onder de WNT; dat maximum is al niet zo hoog, en een periode van non-activiteit voorafgaand aan het ontslag beperkt de ruimte voor een regeling dus in ernstige mate. Mijn voorgaande blog betrof twee uitspraken van rechters waarin de ruimte wat werd opgerekt. Onlangs zijn weer twee uitspraken gepubliceerd die weer wat bijdragen aan zicht op de kaders zoals de rechters die stellen.
Een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland lijkt te suggereren dat de rechter geneigd is het loon over een periode van non-activiteit buiten de ontslagvergoeding te laten, en meer in het algemeen de ruimte in de WNT te zoeken. In deze zaak (tussen een zorginstelling en een bestuurder) ging het om een beëindigingsregeling die bestond uit een periode van non-activiteit van zes maanden en een vergoeding. Die vergoeding bleef ruim binnen de grenzen (die bedroeg net iets meer dan €33.000,-), maar met salaris en vaste vergoeding over de opzegtermijn kwam het totaal op ruim € 107.000,-. Partijen waren er van uitgegaan dat de werknemer niet onder de WNT viel, maar het CIBG (dat dit namens de minister controleert) oordeelde in het kader van een breder onderzoek dat dat wel het geval was. Daarop zag de zorginstelling zich gehouden om het deel van de totale regeling dat boven de € 75.000,- uit kwam terug te vorderen. De werknemer verweerde zich, primair met de stelling dat zij geen topfunctionaris was (zij zou geen integrale verantwoordelijkheid hebben gehad en niet belast zijn geweest met de dagelijkse leiding), en daarnaast met de stelling dat de WNT niet was ontdoken.
Het eerste argument werd verworpen (de werknemer was lid van het hoogste uitvoerende orgaan), maar de werknemer kreeg gelijk op een opmerkelijke grond, namelijk de grond dat de ontslagvergoeding viel onder het overgangsrecht (dat bepaalt dat oude afspraken nog vier jaren na 2012 gerespecteerd worden). In de arbeidsovereenkomst stond dat partijen bij ontslag “een schadevergoeding naar redelijkheid en billijkheid” zouden overeenkomen. Dat leverde geen harde aanspraak op een specifiek bedrag op (dat inderdaad onder de overgangsregeling zou zijn gehonoreerd), maar de rechter vond de afspraak toch voldoende om onder de overgangsregeling te brengen. Het feit dat er geen vast bedrag in stond nam niet weg dat de (vage!) afspraak partijen de ruimte gaf een hoger bedrag af te spreken dan het maximum onder de WNT, en om die afspraak nog steeds onder de overgangsregeling te respecteren. Een opmerkelijke uitspraak, zowel omdat dit wel een heel ruime interpretatie van de WNT, als omdat er een (naar mijn mening) meer voor de hand liggende uitspraak mogelijk was geweest: de non-actiefstelling was onvrijwillig (namelijk: opgelegd voordat over de regeling werd onderhandeld), en juist dat aspect “redde” de regeling in de uitspraken waarover ik in januari van dit jaar schreef.
De uitspraak is inhoudelijk van beperkt belang nu de overgangsperiode inmiddels is afgelopen. Het is mijn indruk dat rechters de ruimte opzoeken, maar met zo’n algemene stelling moet je altijd voorzichtig zijn, zeker als die maar op een beperkt aantal uitspraken is gebaseerd.
En dat je daarmee inderdaad voorzichtig moet zijn blijkt uit de andere uitspraak, ditmaal van de rechtbank Noord-Holland. Ook hier weer een vertrekregeling bestaande uit non-activiteit en een vergoeding – dit keer de maximale vergoeding van € 75.000,-. De kwestie speelde al in 2013, maar de werkgever werd gesommeerd het teveel betaalde terug te vorderen door de Inspectie Leefomgeving en Transport, Autoriteit Woningcorporaties. De werkgever vorderde daarop het loon over de periode van non-activiteit terug, in totaal meer dan €100.000,-. En dit keer hielp geen enkel verweer; de werknemer was topfunctionaris in de zin van de wet, er was geen reden de WNT buiten toepassing te laten of ruimer te interpreteren, en de werknemer werd dus veroordeeld het salaris over de periode van non-activiteit terug te betalen.
Betekent dit dat non-activiteit altijd en onder alle omstandigheden meetelt voor berekening van de ontslagvergoeding? Nee, dat niet. Maar wel dat de werkgever zich bijzonder goed moet realiseren dat dit een probleem kan zijn, en daarover al moet hebben nagedacht vóór het eerste gesprek met de bestuurder die weg moet. Tijdig en goed advies kan helpen om voor beide partijen een hoop ellende te besparen
Arco Siemons is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied zorg.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.