Praktijkgebieden: Zorg
Recent diende de voorzieningenrechter te Maastricht te beoordelen of een zorgovereenkomst waarbij ook (tegen betaling) woonruimte in gebruik werd gegeven (deels) kon worden gekwalificeerd als een huurovereenkomst (en waarbij de bewoner aldus een beroep kon doen op de huurbeschermingsregels).
De feiten zijn in deze zaak als volgt. De bewoner is een aantal maanden in de crisisopvang van een zorginstelling opgenomen. De zorginstelling is daaropvolgend samen met de bewoner op zoek gegaan naar een geschikt vervolgtraject. Aangezien dat binnen de reguliere periode van crisisopvang niet is gelukt, is tussen de zorginstelling en de bewoner vervolgens een zogenoemde “woonovereenkomst met begeleiding” gesloten die voor de duur van de begeleidingsperiode – gemiddeld 9 maanden – in woontraining, dat wil zeggen zowel opvang als zorg, voorziet. Aangezien de bewoner vervolgens niet meewerkt aan de geboden zorg en een zorg mijdende houding aanneemt heeft de zorginstelling haar schriftelijk een limiet aan haar verblijf op de woontraining gesteld.
De zorginstelling vordert vervolgens ontruiming van de bewoner uit het (door de bewoner gebruikte deel van het) pand van de zorginstelling. De bewoner stelt zich echter op het standpunt dat de overeenkomst (deels) moet worden aangemerkt als een huurovereenkomst, en dat zij aldus een beroep op huurbescherming toekomt.
De voorzieningenrechter is het echter eens met de zorginstelling dat de tussen de zorginstelling en de bewoner gesloten overeenkomst hooguit een overeenkomst naar aard van korte duur is (waar de huurbeschermingsbepalingen kort gezegd niet op van toepassing zijn). De zorginstelling heeft volgens de voorzieningenrechter voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat de opzet en de inhoud van de woonovereenkomst er op zijn gericht dat het zorgelement (de afspraken omtrent de begeleiding naar zelfstandig wonen) de overheersende factor van de overeenkomst vormt, dat dit de bedoeling van beide partijen was en dat dit dus de essentie van hun rechtsverhouding vormt. De bewoner was ermee bekend, althans zij had kunnen en moeten begrijpen, dat de zorginstelling de onderwerpelijke woonruimte niet aan haar verhuurde als reguliere huurder maar aan haar in haar hoedanigheid van cliënte van de zorginstelling en dat de zorginstelling de woonruimte tegen betaling aan haar ter beschikking heeft gesteld uitsluitend met het doel om de overeengekomen woonbegeleiding te faciliteren en op die manier de bewoner te leren om (weer) zelfstandig te kunnen wonen en niet alleen maar/of primair om te wonen. Het voorgaande wordt versterkt met het feit dat de bewoner zich door het sluiten van de woonovereenkomst op voorhand bereid heeft verklaard om na afloop van het begeleidingstraject dan wel na tussentijdse begeleiding daarvan de voorziening te ontruimen. De zorginstelling mocht in dit geval aldus verwachten dat de bewoner bij het einde van de begeleiding geen aanspraak zou maken op behoud van enig (huur)recht en op voortzetting van de woonovereenkomst.
Christopher Seine is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied zorg.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.