Praktijkgebieden: Contracten
Al eerder schreven wij over de vraag of van een franchiseovereenkomst een benoemde (wettelijk geregelde) overeenkomst moet worden gemaakt. Deze vraag was begin dit jaar met name actueel omdat er Kamervragen werden gesteld over de misstanden in franchise relaties. Inmiddels zijn er gesprekken van start gegaan onder leiding van het Ministerie van Economische Zaken.
De distributieovereenkomst heeft net als de franchiseovereenkomst geen specifieke wettelijke basis. Gevolg is dat de rechtspraak over een van de grootste geschilpunten in distributierelaties, de beëindiging van de distributieovereenkomst, sterk casuïstisch is. Ditzelfde geldt voor de beëindiging van een franchiseovereenkomst. Een mooi voorbeeld van de diverse onderwerpen die aan de orde komen bij de beëindiging van een (internationale) franchiseovereenkomst is een uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 23 april 2014. In deze uitspraak komt de zorgplicht van de franchisegever aan de orde, maar ook diverse algemene verbintenisrechtelijke leerstukken (opschorting, beroep op een exoneratiebeding, redelijkheid en billijkheid) en een vordering tot gederfde winst van de franchisegever tegen de franchisenemer.
Anders dan een distributeur, heeft een franchisenemer vaak een informatieachterstand ten opzichte van de franchisegever. De franchisenemer moet voorafgaand aan de sluiten van de franchiseovereenkomst een hele belangrijke investeringsbeslissing nemen, waarbij hij moet komen te beschikken over informatie waarover vaak alleen de franchisegever beschikt. Een distributeur heeft doorgaans veel meer ruimte en mogelijkheid om een eigen beoordeling te maken, eigen marges te bepalen, een eigen marketingstrategie te bepalen en daarmee een eigen afgewogen investeringsbeslissing te nemen.
In bepaalde juridische opzichten, zoals in mededingsrechtelijk opzicht, worden de distributieovereenkomst, de agentuurovereenkomst en de franchiseovereenkomst als een tot de zelfde groep behorende overeenkomsten beschouwd. In de bestaande wetgeving is de agentuurovereenkomst al (deels dwingendrechtelijk) vastgelegd in boek 7 BW, als onderdeel van de overeenkomst van opdracht. Voor een distributeur en een franchisenemer geldt echter dat die geen opdrachtnemer zijn, en dus niet thuis horen in de opdrachttitel van boek 7 BW.
De precontractuele informatieplicht geldt dus niet voor deze gehele ‘groep’ van overeenkomsten en zou dus, als het zover komt, een eigen wettelijke basis moeten krijgen. Wij houden u van de ontwikkelingen op de hoogte.
Sabine Hirdes is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied contracten.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.