Praktijkgebieden: Contracten
Indien u schadevergoeding van iemand te vorderen hebt, dient u – en zeker uw advocaat – goed op te letten wanneer de verjaringstermijn aanvangt tot het instellen van deze vordering. Indien u namelijk te laat bent met het instellen van uw eis, kunt u de schadevergoeding niet meer opeisen.
De Hoge Raad heeft zich onlangs weer eens uitgelaten over het vraagstuk rondom de aanvang van deze verjaringstermijn. In de wet is in art. 3:310 BW bepaald dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als de met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden.
Al eerder heeft het hoogste rechtscollege zich diverse malen uitgelaten over aspecten die kleven aan dit vraagstuk. Uit eerdere rechtspraak is al gebleken dat ‘bekendheid’ daadwerkelijke bekendheid betekent, zodat het enkele vermoeden van het bestaan van de schade niet volstaat. De verjaringstermijn begint pas als de benadeelde daadwerkelijk in staat is zijn rechtsvordering tot vergoeding van schade in te stellen. Daarvoor is vereist dat de benadeelde voldoende zekerheid heeft dat de schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van de betrokken persoon. Voor aanvang van de verjaringstermijn hoeft de benadeelde niet daadwerkelijk bekend te zijn met de juridische beoordeling van de feiten en omstandigheden waaruit voor hem de schade voortvloeit. De benadeelde hoeft ook niet bekend te zijn met de (exacte) oorzaak van de schade.
In het onderhavige arrest geeft de Hoge Raad een toetsingskader voor het bepalen van het moment waarop bekendheid met de schade mag worden verondersteld en de korte verjaringstermijn dus begint te lopen. Het betrof hier een casus waarin de schade (van de eisers in dit geding) bestond in het bedrag van het tekort in het faillissement van een B.V. Eisers in dit geding zijn de bestuurders van de failliete B.V. (tevens de aandeelhouder en de bestuurder van deze aandeelhouder). De curator in het faillissement had beiden aangesproken tot betaling van dat tekort wegens bestuurdersaansprakelijkheid. Zij hadden volgens de curator de B.V. kennelijk onbehoorlijk bestuurd, omdat zij medeverantwoordelijk waren voor het verrichten van een uitkering aan de aandeelhouder vlak voor faillissement op grond van een dividendbesluit. De bestuurders werden veroordeeld tot het betalen van het hele faillissementstekort aan de curator. Bij het opstellen van het dividendbesluit werden de bestuurders tevens eisers in dit geding geadviseerd door een derde. Nu eisers schade (het gehele faillissementstekort) hadden opgelopen door dit advies op te volgen, eisten zij in dit geding een schadevergoeding van degene die hun had geadviseerd.
De Hoge Raad heeft oordeelde dat geen andere conclusie mogelijk is dan dat eisers op het moment dat zij door de curator werden gedagvaard, al daadwerkelijk bekend waren met de feiten waaruit de schade voor hen voortvloeit, ook al was toen nog onzeker of de rechter de vordering van de curator zou toewijzen en of als gevolg daarvan de schade voor hen zou ontstaan. De Hoge Raad herhaalde nog eens dat dat voor de aanvang van de verjaringstermijn voldoende is. Voor die aanvang is namelijk niet vereist dat de benadeelde daadwerkelijk bekend is met de juridische beoordeling van de feiten en omstandigheden waaruit voor hem de schade voortvloeit, zoals hiervoor al aangegeven. Op het genoemde moment hadden eisers voldoende zekerheid dat, indien zij in de door de curator aangevangen procedure zouden worden veroordeeld tot vergoeding van de door de curator gevorderde schade (het faillissementstekort), de adviseur wegens foutieve advisering of onvoldoende voorlichting een beroepsfout tegenover hen had gemaakt en op grond daarvan jegens hen voor die schade aansprakelijk was. Om deze redenen waren eisers op het moment dat zij door de curator werden gedagvaard, daadwerkelijk in staat de rechtsvordering tot verhaal van die schade tegen de adviseur in te stellen, ook al was die schade nog niet voor hen ontstaan. Het voorgaande brengt mee dat de verjaringstermijn van de rechtsvordering van eisers tegen de adviseur begon op de dag na die waarop de inleidende dagvaarding in de procedure van de curator tegen eisers werd uitgebracht.
Al met al is het dus belangrijk te weten dat de verjaringstermijn begint wanneer degene die de rechtsvordering wil instellen bekend is met de feiten waaruit de schade voortvloeit, ook al is nog niet zeker welke juridische beoordeling aan deze feiten en omstandigheden wordt gegeven en ook al is de schade nog niet daadwerkelijk ontstaan.
Rosemarie Franken is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied contracten.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.