Praktijkgebieden: Bouwrecht
Recentelijk heeft de rechtbank Amsterdam vonnis gewezen (ECLI:NL:RBAMS:2022:3712) in een omvangrijke bouwzaak tussen twee grote bouw partijen; Unibail Rodamco (hierna: URW) en Ballast Nedam (hierna: Ballast). Onderwerp van geschil was de bouw van het voormalige winkelcentrum Leidschendam, inmiddels omgedoopt tot “Mall of the Netherlands”.
In 2016 is URW begonnen met de vernieuwing en uitbreiding van het winkelcentrum tot 117.000 m2. URW werd daarbij bijgestaan door een Projectbureau. Het plan was dat URW voor de verschillende delen van het project – zoals sloop, asbestsanering, grondwerk, elektriciteit, vloerafwerking, meubilair – met afzonderlijke aannemers en leveranciers contracten zou afsluiten. Het Projectbureau was belast met de coördinatie daarvan en het opstellen en bijhouden van het Algemeen Tijdschema (ATS).
Op zich dus al een interessante aanpak van Opdrachtgever, nu het gebruikelijker is om een aannemingsovereenkomst te sluiten met één hoofdaannemer, die op haar beurt onderaannemers in de arm neemt en – voor haar rekening en risico – coördineert.
De bouw van het casco van het winkelcentrum was opgedeeld in zogenaamde Packages. Package 3 zag op de ruwbouw voor het bouwgedeelte Noord, Package 4 op de ruwbouw voor het bouwgedeelte Zuid en de Packages 5, 6 en 7 op respectievelijk de glazen en vaste gevels (5), de zogenoemde voile van lichtgewicht beton om het gebouw heen (6) en de ingangen met onder meer draaideuren (7). Het op 2 maart 2017 tussen URW en Ballast gesloten contract zag – kort samengevat – op Packages 3 tot en met 7, tegen een aanneemsom van € 115 miljoen exclusief btw.
Zoals het relatief omvangrijke vonnis al doet vermoeden hebben de advocaten over en weer niet stilgezeten, aan vorderingen geen gebrek. Eén van de interessante discussies richt zich op de door URW gevorderde kortingen op de aanneemsom vanwege vertragingen ten opzichte van de initieel met Ballast overeengekomen planning.
Bouwer Ballast meent in dit kader aanspraak te maken op (de door Opdrachtgever ingehouden) € 1.3 miljoen omdat door Opdrachtgever ten onrechte geen ATS is opgesteld, terwijl Ballast bovendien geen enkele termijnverlenging is gegund terwijl er wel veel bestekwijzigingen met meerwerk zijn opgedragen en er ook sprake is van buiten haar schuld ontstane vertragingen, onder meer veroorzaakt door andere aannemers, aldus Ballast. Ballast meent dan ook dat URW haar niet aan de contractueel overeengekomen opleverdata kan houden omdat die zijn gebaseerd op een ongehinderde uitvoering van het oorspronkelijke bestek en daarvan geen sprake is geweest.
URW daarentegen bekijkt het andersom, meent dat Ballast zich gewoon had moeten houden aan de in de aannemingsovereenkomst opgenomen oplevertermijnen en vindt dan ook dat Ballast forse vertragingsschade aan haar moet voldoen (zijnde de € 1.3 miljoen die zij alvast heeft ingehouden).
In rechtsoverweging 4.14 van het vonnis oordeelt de rechtbank dat URW met haar vordering miskent dat er tussen de in de aannemingsovereenkomst vastgestelde termijnen en het ATS volgens artikel 9 van dat contract een verband bestaat: indien het ATS vanwege een wijziging in de opdracht of een vertraging die niet aan de aannemer is toe te rekenen, moet worden aangepast met een termijnverlenging, heeft dit ook gevolgen voor de overeengekomen opleverdata. Ook die dienen dan op te schuiven, aldus de rechtbank.
Het ligt volgens de rechtbank verder op de weg van de opdrachtgever die zijn opdrachtnemer aan de bedongen opleverdata wenst te houden, om erop toe te zien dat het daarvoor overeengekomen systeem ook zijn beslag krijgt. Dat is hier verzaakt, URW heeft het kennelijk laten gebeuren dat het door haar ingeschakelde Projectbureau geen ATS opstelde, waardoor er feitelijk dus geen sprake is geweest van een tijdplanning. Voor de contractueel voorziene werking van de vóór aanvang van de bouw opgestelde tijdplanning, was immers wezenlijk dat naarmate de bouw vorderde, steeds werd bijgehouden of de planning nog reëel was. Bij die stand van zaken kan URW haar contractuele wederpartij niet zonder meer houden aan de in het contract vastgelegde data, aldus de rechtbank.
Volgens URW ligt de fout dus niet bij Ballast, maar is er juist sprake van schuldeisersverzuim aan de zijde van URW, waardoor URW geen aanspraak op nakoming kan maken. Daarbij moge het volgens de rechtbank zo zijn dat misschien niet iedere bestekwijziging tot een verlenging van de termijnen zou hebben geleid; het is echter ook niet aannemelijk dat geen enkele bestekwijziging – vast staat wel dat er een aanzienlijk aantal is geweest – tot een aanpassing van de termijnen zou hebben geleid. Hetzelfde geldt voor vertragingen die door anderen zijn veroorzaakt en niet voor rekening van Ballast komen: uit de stukken blijkt volgens de rechtbank genoegzaam dat er herhaalde malen sprake is geweest van haperingen die niet aan Ballast zijn toe te schrijven. Ook daarvan kan volgens de rechtbank niet worden aangenomen dat die nooit tot enige aanpassing van het tijdschema hadden kunnen leiden, aldus de rechtbank.
De rechtbank stelt URW dan ook in het ongelijk. Naar het oordeel van de rechtbank kan een opdrachtgever die, in een geval als het onderhavige waarin sprake is van een werk dat aan meer aannemers is opgedragen en dat binnen een bepaalde periode moet worden gerealiseerd, nalaat een tijdschema op te stellen waarin meerwerk en niet toe te rekenen vertragingen worden verdisconteerd terwijl het contract daar wel in voorziet, wegens schuldeisersverzuim zijn aannemers niet houden aan de in het contract overeengekomen opleverdata omdat het contract er nu eenmaal van uitgaat dat die kunnen opschuiven als gevolg van aanpassingen in het tijdschema. In dat geval verspeelt de opdrachtgever zijn recht om kortingen op te eisen, aldus de rechtbank.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de door URW in ingestelde vordering in verband met kortingen faalt en dat de door Ballast gevorderde betaling van door URW doorgevoerde kortingen van bijna 1,3 miljoen euro, vermeerderd met rente is toegewezen.
Heeft u vragen over bovenstaand artikel of wenst u uw situatie aan ons voor te leggen? Bel vrijblijvend 020 6246811 of mail: Mulder@wieringa.nl.
Björn Mulder is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bouwrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.