Praktijkgebieden: Toezicht en handhaving
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft een interessante uitspraak (ECLI:NL:RVS:2021:1961) gedaan over de verhouding tussen prioriteringsbeleid en de beginselplicht tot handhaving. In eerdere jurisprudentie woog de omstandigheid dat een verzoek tot handhaving was ingediend zwaar in de beoordeling om al dan niet over te gaan tot handhaving. Met deze uitspraak lijkt de Afdeling dat te nuanceren.
De beginselplicht tot handhaving wordt volgens de volgende standaardoverweging in jurisprudentie als volgt uitgelegd:
“Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen.”
De tot op heden bekende bijzondere omstandigheden waardoor het bevoegd gezag niet verplicht was om tot handhaving over te gaan zijn: 1) concreet zicht op legalisatie, 2) onevenredigheid van handhaving of 3) door een beroep op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zoals het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel.
Het bevoegd gezag kan in beleid vaststellen aan welke overtredingen zij een hoge of lage prioritering wat handhaving betreft, geven. Dit beleid wordt als noodzakelijk gezien, omdat het ambtelijk apparaat overbelast zou raken als op elke overtreding gehandhaafd zou moeten worden.
Beleid waaruit volgt dat overtredingen met een lage prioriteit nooit zal worden gehandhaafd, is echter juridisch niet aanvaardbaar. De werking van het betreffende wettelijke voorschrift dat wordt overtreden, is dan immers niet meer effectief. Wel mag het beleid bepalen dat alleen tegen een overtreding handhavend wordt opgetreden naar aanleiding van een verzoek van een belanghebbende tot handhaving. Als zo’n verzoek wordt gedaan, dan mag het bevoegd gezag niet alsnog van handhavend optreden afzien met het standpunt dat de overtreding een lage prioriteit heeft. Dit betekent dat de beginselplicht tot handhaving vrijwel altijd prevaleerde boven lage prioritering.
In de recente uitspraak van de Afdeling is het verband tussen de lage prioriteit van de overtreding en het belang van handhaving veel intensiever getoetst. De Afdeling overweegt dat niet duidelijk is waarom het college gelet op het karakter van het overtreden voorschrift, het daarbij betrokken algemeen belang en de belangen van de verzoekster is overgegaan tot handhaving.
Verder valt op dat de Afdeling overweegt: “Het algemeen belang bij handhaving lijkt in dit geval dan ook niet zwaar te wegen voor het college. (…). Het college heeft niet inzichtelijk gemaakt welk gewicht het aan welk belang van de verzoekster heeft toegekend”.
Deze overweging wijkt af van de gebruikelijke overweging omtrent de beginselplicht tot handhaving,. Die nam als uitgangspunt dat het algemeen belang gediend is bij handhaving, zelfs als het om kleine overtredingen gaat.
Deze uitspraak is dus een nuancering op de jurisprudentiële lijn tot dusverre. Erg verrassend is dat niet: uit de voorgaande beschrijving van de beginselplicht tot handhaving blijkt al dat onevenredigheid een bijzondere omstandigheid kan zijn op grond waarvan niet hoeft te worden gehandhaafd. De beoordeling van de evenredigheid van handhaving wordt door de Afdeling nu weer meer naar de voorgrond gebracht. Dat past bij de bestuursrechtelijke rechtsontwikkeling waarbij het evenredigheidbeginsel in algemene zin uitdrukkelijker wordt betrokken in de beoordeling van besluiten.
Bij handhavingsverzoeken vanwege overtredingen met een lage prioriteit zal het bevoegd gezag in het vervolg duidelijk moeten motiveren welke belangen gediend zijn voordat overgegaan wordt tot handhaving. Het bevoegd gezag kan er dus niet meer vanuit gaan dat de beginselplicht tot handhaving zal prevaleren, zoals in het verleden vrijwel altijd het geval was.
Marcel Beekman is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied toezicht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.