Praktijkgebieden: Bestuursrecht, Ruimtelijke ordening
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in recente uitspraken besloten de benadering voor het aandragen van nieuwe gronden in hoger beroep te herzien (ECLI:NL:RVS:2022:362 en ECLI:NL:RVS:2022:363). De regel vóór deze uitspraken was dat nieuwe gronden in hoger beroep niet meer konden worden aangevoerd als deze niet ook al bij de bestuursrechter in beroep aangedragen waren. Deze gronden werden dan bij de behandeling van het hoger beroep inhoudelijk niet meer beoordeeld. De recente uitspraken van de Raad van State laten echter zien dat de nieuwe benadering van de Afdeling in beginsel het aandragen van nieuwe gronden in hoger beroep toestaat.
In de zaak omtrent de uitspraak ECLI:NL:RVS:2022:363 was een huisvestingsvergunning aangevraagd door een mevrouw die naar Nederland was verhuisd en geen inkomen had. Deze huisvestingsvergunning was nodig was om in de specifieke buurt te mogen wonen waar mevrouw een woning had gevonden. Het college van de gemeente Rotterdam heeft de aanvraag voor de huisvestingsvergunning echter afgewezen, dit omdat mevrouw ten tijde van haar aanvraag korter dan zes jaar in Rotterdam woonde en zij geen inkomen uit werk had. Dit waren vereisten uit de Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2017/2. Pas in het hoger beroep werd voor het eerst aangevoerd dat het beleid discriminerend van karakter zou zijn en de appellante wel in aanmerking zou moeten komen voor de huisvestingsvergunning.
Gelet op de benadering middels de grondentrechter, dat nieuwe beroepsgronden in hoger beroep buiten beschouwing gelaten zouden moeten worden, zou dit argument niet meegewogen mogen worden in hoger beroep. De Afdeling heeft echter in deze uitspraak geoordeeld dat er vanaf nu een andere benadering dient plaats te vinden ten aanzien van aangevoerde gronden in hoger beroep dan de benadering middels de grondentrechter. Deze grondentrechter werd alleen nog toegepast door de Afdeling, en niet door de hoogste andere bestuursrechters. Volgens de Afdeling werd het echter tijd om de andere hoogste bestuursrechters te volgen in hun benadering en een benadering voor nieuw aangedragen gronden in hoger beroep te kiezen zonder de grondentrechter te gebruiken. Hiermee hoopt de Afdeling te zorgen voor een betere rechtseenheid en rechtsbescherming. Door deze nieuwe benadering was het toch mogelijk dat het beroep van appellante in voornoemde zaak inhoudelijk werd beoordeeld door de Afdeling.
De Afdeling maakt in de recente uitspraken echter wel een belangrijke uitzondering op haar nieuwe benadering van het loslaten van de grondentrechter. In omgevingsrechtelijke zaken houdt de Afdeling in de toekomst wel nog vast aan de grondentrechter. Dit zijn zaken over besluiten die zijn genomen op basis van onder meer de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, Wet ruimtelijke ordening, Wet geluidhinder, Wet bodembescherming en de Tracéwet. Hierop blijft de grondentrechter dus wel van toepassing. De grondentrechter kan alleen worden losgelaten in het omgevingsrecht als is uitgesloten dat het toestaan van één of meer nieuwe gronden in hoger beroep leidt of kan leiden tot benadeling van derde-belanghebbende. Dit geldt sowieso niet voor zaken die vallen onder de Crisis- en herstelwet omdat hier vaak derden bij betrokken zijn welke in hoger beroep kunnen worden benadeeld als er nieuwe gronden worden aangevoerd.
Dat de Afdeling nu heeft gekozen voor aan benadering zonder de grondentrechter betekent echter niet dat partijen altijd in hoger beroep nieuwe gronden kunnen aanbrengen, zeker niet als deze gronden ook al bij de bestuursrechter in beroep aangevoerd hadden kunnen worden. Dit staat namelijk in de weg van de goede procesorde. Indien er namelijk in een laat stadium van het proces nieuwe gronden worden aangevoerd kan dit leiden tot een vertraging van de procedure. Deze vertraging kan de belangen van partijen en de goede procesorde schaden. Het is dus mogelijk dat de Afdeling besluit om de nieuw aangevoerde gronden alsnog niet inhoudelijk te bespreken. Om dit te voorkomen is het raadzaam om dus alsnog in het beroep bij de bestuursrechter reeds alle op dat moment bekende gronden aan te voeren.
Esmee Wolters is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bestuursrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.