Praktijkgebieden: Bedrijven in moeilijkheden
Een melding van betalingsonmacht aan een bedrijfstakpensioenfonds kan achterwege blijven indien het bedrijfstakpensioenfonds tijdig op andere wijze bekend is met de betalingsonmacht van de onderneming en de omstandigheden die daartoe hebben geleid. Zo oordeelt de Hoge Raad in zijn arrest van 24 december 2021.
Net als de meldingsplicht bij betalingsonmacht voor belastingschulden (artikel 36 invorderingswet 1990), geldt een vergelijkbaar systeem bij premieafdracht. Op grond van artikel 23 lid 2 Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf) dient een bestuurder onverwijld nadat is gebleken dat de onderneming niet in staat is tot premieafdracht melding te maken aan het bedrijfstakpensioenfonds.
Indien er melding is gemaakt is de bestuurder op grond van artikel 23 lid 3 Wet Bpf aansprakelijk als aannemelijk is dat het niet betalen van de premieafdracht het gevolg is van aan de bestuurder te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur in de periode van drie jaar voorafgaand aan de melding.
Indien er geen melding is gemaakt wordt op grond van artikel 23 lid 4 Wet Bpf vermoed dat de niet-betaling aan de bestuurder is te wijten en dat de periode van drie jaar geacht wordt in te gaan op het moment waarop de onderneming had moeten melden.
Het al dan niet melden van betalingsonmacht is om deze reden zeer relevant voor de bewijspositie.
Het bedrijfstakpensioenfonds stelt de bestuurder aansprakelijk voor achterstallige pensioenpremies. Tussen december 2012 en juli 2015 zijn facturen van het bedrijfstakpensioenfonds onbetaald gebleven. De bestuurder van de onderneming heeft nagelaten om op juiste wijze melding te maken van betalingsonmacht. Het bedrijfstakpensioenfonds vaardigt als gevolg hiervan enkele dwangbevelen uit.
De bestuurder komt tegen de dwangbevelen in verzet en stelt onder meer dat de meldingsplicht is vervallen, omdat het bedrijfstakpensioenfonds ruimschoots voor verzending van de eerste factuur op de hoogte was van de financiële situatie. De bestuurder en het bedrijfstakpensioenfonds hadden regelmatig en intensief overleg. Daarnaast heeft het bedrijfstakpensioenfonds zelfs een onderzoek verricht in de administratie van de onderneming.
Het hof overweegt dat het enkele feit dat het bedrijfstakpensioenfonds op de hoogte was van moeilijke financiële omstandigheden van de vennootschap, de bestuurder niet ontslaat van de verplichting om melding te maken van betalingsonmacht.
De Hoge Raad vangt aan met een behandeling van de strekking van de bepaling. De melding van betalingsonmacht strekt ertoe te bewerkstelligen dat het bedrijfstakpensioenfonds vroegtijdig bekend is met de moeilijkheden waarin de onderneming verkeert, zodat het in staat is om zijn positie in te schatten. Alsdan kunnen bijvoorbeeld nadere inlichtingen of stukken worden verlangd.
Volgens de Hoge Raad strookt het met de strekking van de melding van betalingsonmacht om aan te nemen dat deze melding achterwege kan blijven indien het bedrijfstakpensioenfonds tijdig op andere wijze bekend is met de betalingsonmacht en de omstandigheden die daartoe hebben geleid. Deze wetenschap dient dusdanig te zijn, zodat het bedrijfstakpensioenfonds op basis daarvan in staat is zich een redelijk oordeel te vormen over de oorzaken van de betalingsonmacht en zich te beraden op de opstelling die het ten aanzien van de onderneming zal innemen.
Indien deze wetenschap bij het bedrijfstakpensioenfonds aanwezig is, behoeft ook voor volgende tijdvakken geen melding van betalingsonmacht te worden gemaakt zolang nog sprake is van een betalingsachterstand, tenzij het bedrijfstakpensioenfonds de onderneming na ontvangst van een betaling schriftelijk laat weten dat de betalingsonmacht niet langer aanwezig is.
Het oordeel van het hof dat de bij het pensioenfonds aanwezige wetenschap over de slechte financiële omstandigheden van de onderneming niet belet dat de onderneming een melding van betalingsonmacht moet doen, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het arrest van het hof wordt vernietigd.
Gelet op het voorgaande is de conclusie dat betalingsonmacht niet in alle gevallen behoeft te worden gemeld. In beginsel is een onderneming hiertoe gehouden, tenzij het berdrijfstakpensioenfonds op andere wijze bekend is met de betalingsonmacht.
Anish Sewbaransingh is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bedrijven in moeilijkheden.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.