Praktijkgebieden: Conflictoplossing
De klachtplicht (art. 6:89 BW) houdt in dat een schuldeiser binnen bekwame tijd bij de schuldenaar moet klagen over een gebrek in de prestatie. Doet de schuldeiser dit niet, dan kan hij later geen beroep meer doen op het gebrek in de prestatie. Recent oordeelde de Hoge Raad over het toepassingsbereik van de klachtplicht: de klachtplicht ziet enkel op ondeugdelijke prestaties en niet op het geval dat in het geheel geen prestatie is verricht.
Het ging in deze zaak om een echtpaar dat in 2005 ernstige brandwonden had opgelopen na een ontploffing in hun woonwagen. Het echtpaar had vervolgens een advocaat ingeschakeld om het installatiebedrijf (dat onderzoek had gedaan na een melding van gaslucht, maar geen actie had ondernomen) en de gemeente voor de schade aansprakelijk te stellen. Deze advocaat heeft eind 2006 en begin 2007 twee brieven gestuurd. Daarna heeft de advocaat geen werkzaamheden voor het echtpaar meer verricht. In september 2012 heeft een nieuwe advocaat namens het echtpaar de oude advocaat aansprakelijk gesteld vanwege een beroepsfout, namelijk de oude advocaat zou de verjaringstermijn van de vordering die het echtpaar had op het installatiebedrijf hebben laten verstrijken. De nieuwe advocaat vordert namens het echtpaar een verklaring voor recht dat het kantoor van de oude advocaat tekort is geschoten in de nakoming van zijn overeenkomst en aansprakelijk is voor de schade.
Eind 2017 wijst de rechtbank de vorderingen van het echtpaar toe, waarna de oude advocaat in hoger beroep gaat. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vervolgens vernietigd en de vorderingen van het echtpaar afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat het beroep van de oude advocaat op de klachtplicht opgaat. Het echtpaar behoorde volgens het hof eerder dan in maart 2011 (toen de nieuwe advocaat werd ingeschakeld) zodanige gerede twijfel te hebben over een gebrek in de prestatie, dat het echtpaar dit eerder had moeten onderzoeken. Kortom, het echtpaar had eerder aan de bel moeten trekken bij de oude advocaat en kan daarom nu geen beroep meer doen op het gestelde gebrek in de prestatie van de oude advocaat.
In cassatie staat de vraag centraal of de klachtplicht ex art. 6:89 BW in dit geval van toepassing is. De Hoge Raad stelt voorop dat art. 6:89 BW bepaalt dat een schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer kan doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken, bij de schuldenaar ter zake heeft geprotesteerd. In cassatie staat vast dat de oude advocaat na de brief in 2007 niet meer de belangen van het echtpaar heeft behartigd en iedere verdere prestatie in het kader van de overeenkomst met het echtpaar achterwege heeft gelaten. De Hoge Raad verwijst naar een arrest van 23 maart 2007 en oordeelt dat op een dergelijk nalaten om een overeengekomen prestatie te verrichten art. 6:89 BW niet van toepassing is. Deze bepaling strekt immers volgens de Hoge Raad ertoe de schuldenaar die een prestatie heeft verricht te beschermen, omdat hij erop moet kunnen rekenen dat de schuldeiser met bekwame spoed onderzoekt of de prestatie aan de verbintenis beantwoordt en dat de schuldeiser, indien dit niet het geval blijkt te zijn, dit eveneens met spoed aan de schuldenaar meedeelt. De Hoge Raad vernietigt het bestreden arrest van het hof en verwijst het voor verdere behandeling naar het hof Arnhem-Leeuwarden.
Voor de praktijk is het van belang dat de klachtplicht enkel ziet op ondeugdelijke prestaties en niet op het geval dat in het geheel geen prestatie is verricht.
Eveline Hoekstra is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied conflictoplossing / Procesrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.