Praktijkgebieden: Bestuursrecht
In een uitspraak van 6 oktober 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2243) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beslist dat de burgemeester van Rotterdam een huurwoning in Delfshaven niet mag sluiten nadat daar drugs waren gevonden.
De burgemeester is op grond van artikel 13b lid 1 van de Opiumwet bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang als in een woning een middel als bedoeld in lijst I of lijst II, behorend bij de Opiumwet, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Gelet op de tekst van dit artikel beschikt de burgemeester bij de uitoefening van de in deze bepaling neergelegde bevoegdheid over beleidsruimte. Dit betekent dat het aan de burgemeester is om de betrokken belangen af te wegen bij zijn besluit om deze bevoegdheid te gebruiken.
Voor de invulling van deze beleidsruimte kunnen burgemeesters beleid opstellen. Uit bovengenoemde uitspraak volgt dat de burgemeester van Rotterdam ook een beleid heeft omtrent artikel 13b Opiumwet, namelijk de “Beleidslijn bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet Rotterdam 2019”. Ten tijde van het primaire besluit was een oudere versie nog van toepassing. Daarin was opgenomen dat een woning waarin voor de eerste maal een handelshoeveelheid verdovende middelen is aangetroffen in beginsel wordt gesloten, maar dat nadrukkelijk zal worden bezien of gelet op de feiten en omstandigheden met een waarschuwing kan worden volstaan. Op grond van artikel 4:84 Awb handelt een bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsegel te dienen doelen.
Volgens de bewoners had de burgemeester in dit geval moeten volstaan met een waarschuwing en is de sluiting van hun woning niet noodzakelijk en evenredig.
Volgens de Afdeling dient in eerste plaats aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. In de woning was een handelshoeveelheid drugs aangetroffen. Met de sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de loop naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. In dit geval heeft de burgemeester zich volgens de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er in of vanuit de woning drugshandel heeft plaatsgevonden. Daarmee wordt de noodzakelijkheid aangenomen.
Als sluiting van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dit niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. Daarbij spelen diverse omstandigheden een rol. Zo is de vraag of de rechthebbende een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt relevant. Daarbij is van belang of hij op de hoogte was of op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning. Tevens is relevant of de betrokkene door sluiting van de woning op een zogenoemde zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio. Dit hoeft zich echter niet zonder meer tegen sluiting te verzetten. Ook kan de aanwezigheid van minderjarige kinderen en rol spelen, al is dit op zichzelf ook geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan de burgemeester van een sluiting moet afzien.
In dit geval oordeelt de Afdeling dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik heeft kunnen maken. Van belang daarbij is dat het gaat om een specifieke samenloop van omstandigheden, welke omstandigheden in samenhang bezien de sluiting van de woning in dit geval onevenredig maken: één van de bewoners treft geen verwijt van de overtreding, ze hebben aannemelijk gemaakt dat het zeer moeilijk is om vervangende woonruimte op de particuliere en sociale woningmarkt te vinden, terwijl één van de bewoners ziek is en zij twee minderjarige en schoolgaande kinderen hebben en daarnaast ontbinding van de huurovereenkomst en plaatsing op een zwarte lijst dreigt, waardoor de gevolgen van het sluiten van de woning verder strekken dan de sluiting voor zes maanden. Een waarschuwing zou daarom passender zijn geweest, aldus de Afdeling. Al met al kan de conclusie worden getrokken dat alleen meerdere omstandigheden tezamen ervoor kunnen zorgen dat de belangenafweging in het kader van artikel 13b Opiumwet in het voordeel van de bewoners uitvalt.
Marjolein Zinkhann is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bestuursrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.