Praktijkgebieden: Bestuursrecht
Als de uitgebreide procedure (afd. 3.4 Awb) van toepassing is op een omgevingsrechtelijk besluit, kan in beginsel alleen degene die een zienswijze tegen dat besluit heeft ingediend, beroep instellen bij de bestuursrechter. Dit wordt de personenfuik genoemd. In het Varkens in Nood-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) (naar aanleiding van prejudiciële vragen van de rechtbank Limburg, zie onze eerdere blog) is bepaald dat deze personenfuik in strijd is met het Verdrag van Aarhus. Onlangs heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) uitspraak (ECLI:NL:RVS:2021:786) gedaan in een zaak waarin de ontvankelijkheid van appellanten die geen zienswijzen hadden ingediend tegen een ontwerpbestemmingsplan, aan de orde kwam. Daarin merken we voor het eerst de gevolgen van het arrest van het HvJ EU.
De uitspraak van het HvJ EU heeft alleen betrekking op besluiten die onder de werking van het Verdrag van Aarhus vallen. De ABRvS heeft echter gekozen om de personenfuik buiten toepassing te laten op alle omgevingsrechtelijke besluiten (waarop de uitgebreide procedure van toepassing is). Dit zijn volgens de ABRvS in ieder geval besluiten op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, Wet milieubeheer, de Wet ruimtelijke ordening, de Tracéwet en de Wet natuurbescherming.
Deze benadering is gekozen omdat het volgens de ABRvS niet in algemene zin vooraf is aan te geven in welk geval een besluit een ‘Aarhus-besluit’ is of niet. Daarvoor is een gecompliceerde beoordeling nodig. En omdat er veel besluiten zijn met een omgevingsrechtelijk aspect, zou dat tot een voor de rechtspraktijk onwerkbare situatie leiden. Met het oog op de rechtsbescherming kiest de ABRvS dus voor een ruimhartige uitleg van het Verdrag van Aarhus.
Uit artikel 6:13 Awb volgt naast de ‘personenfuik’ ook een ‘onderdelentrechter’. Dit houdt in dat een besluit in meerdere onderdelen kan worden opgedeeld. De belanghebbende kan dan alleen in beroep gronden aanvoeren die betrekking hadden op de onderdelen waar ook in de zienswijze gronden tegen werden aangevoerd. Het HvJ EU had zich niet uitgebreid uitgelaten over de verenigbaarheid van deze onderdelentrechter met het Verdrag van Aarhus. De ABRvS schept hier nu duidelijkheid over door te bepalen dat ook de onderdelentrechter niet meer geldt voor ‘Aarhus-besluiten’ waar de uitgebreide procedure op van toepassing is. Dit zal tijdelijk voor alle omgevingsrechtelijke besluiten gelden.
Uiteraard betekent het voorgaande een ruimere toegang tot de rechter in omgevingsrechtelijke zaken. Dat heeft ook een keerzijde. De wetgever heeft de oorspronkelijke procedure (met toepassing van 6:13 Awb) met een reden ingevoerd. Partijen die zich niet in een bepaald plan kunnen vinden worden hierdoor gedwongen om zich in een vroeg stadium te melden. Het idee is dat dit de uiteindelijke besluitvorming ten goede komt. Indien partijen een gebrek in het ontwerpbesluit ontdekken, kan dit nog gerepareerd worden in het definitieve besluit. Als partijen zich pas in de beroepsfase melden, dan is de kans aanwezig dat dergelijke gebreken pas laat in de procedure worden ontdekt, waardoor de kans op vernietiging door de bestuursrechtelijke rechter groter wordt. Hetgeen vertraging van de procedure als gevolg heeft. Ook is een ruimere toegang tot de bestuursrechter niet gunstig voor de rechtszekerheid van een initiatiefnemer. Het gegeven dat er geen zienswijzen zijn ingediend gaf voorheen goede kans op een onherroepelijk besluit. Dat is nu niet meer zo. De initiatiefnemer zit dus langer in onzekerheid.
Enige relativering is op zijn plaats: op veel besluiten waar de uitgebreide procedure op van toepassing is, is het verdrag van Aarhus al van toepassing. Van deze besluiten was al na de uitspraak van het HvJ EU duidelijk dat artikel 6:13 Awb daarvoor niet meer zou gelden. Door de uitspraak van de ABRvS wordt artikel 6:13 Awb ook buiten toepassing verklaard voor omgevingsrechtelijke besluiten waarop de uitgebreide procedure van toepassing is, maar niet het Verdrag van Aarhus.
De wetgever is aan zet. De ABRvS voorziet met deze uitspraak alleen in een tijdelijke oplossing.
Als de kwalificatie van een ‘Aarhus-besluit’ daadwerkelijk een te zware belasting zou zijn voor de rechtspraktijk (zoals de ABRvS verwacht) zou wellicht met eenzelfde ‘kennelijkheidscriterium’ gewerkt kunnen worden als bij het relativiteitsvereiste. Met kennelijk wordt in dat geval evident bedoelt. Uit de parlementaire geschiedenis (Kamerstukken II 2009-10, 32450, nr. 3, p. 20) van het bestuursrechtelijke relativiteitsvereiste (8:69a Awb) volgt dat dit criterium voornamelijk is ingevoerd om prejudiciële vragen aan het HvJ EU (over het precieze beschermingsbereik van een regel) te voorkomen. Dit is ook één van de redenen waarom de ABRvS in de uitspraak voor de huidige oplossing heeft gekozen. In het onderhavige geval zou toepassing van het kennelijkheidscriterium betekenen dat 6:13 Awb alleen in de uitgebreide procedure van toepassing is indien evident is dat besluit in kwestie niet onder de reikwijdte van het Verdrag van Aarhus valt
Marcel Beekman is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bestuursrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.