Praktijkgebieden:
De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag heeft vandaag uitspraak gedaan in het kort geding van Viruswaarheid tegen de Staat over de rechtmatigheid van de avondklok.
De avondklok is gebaseerd op de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag (Wbbbg). De Wbbbg biedt de mogelijkheid om buiten de uitzonderingstoestand van artikel 103, eerste lid, van de Grondwet, een of meer van de in de Wbbbg neergelegde noodbevoegdheden te activeren ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken. Het moet daarbij gaan om zeer spoedeisende situaties. Om die reden vindt parlementaire goedkeuring achteraf plaats.
In artikel 8 Wbbbg is het volgende bepaald:
Lid 1 van voornoemd artikel staat op lijst A behorende bij de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden. Deze lijst is verbonden aan de ‘beperkte noodtoestand’. Artikel 1 Wbbbg maakt het echter mogelijk artikel 8 lid 1 van de Wbbbg ook los van de beperkte noodtoestand in werking te stellen bij koninklijk besluit.
Dat is wat vervolgens ook is gebeurd. Na het spoeddebat op 21 januari 2021 in de Tweede Kamer heeft de meerderheid van de Kamer ingestemd met het voornemen van het kabinet tot het invoeren van een tijdelijke avondklok. Daarop is op grond van artikel 1 eerste lid van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag (Wbbbg) bij koninklijk besluit van 22 januari 2021 artikel 8 eerste en derde lid Wbbbg in werking getreden en gesteld. Vervolgens is de Tijdelijke regeling landelijke avondklok covid-19 op 23 januari 2021 ingegaan.
Viruswaarheid had gevorderd dat de Staat het koninklijk besluit en de daarmee verbonden Tijdelijke regeling landelijke avondklok covid-19 buiten werking te stellen. Door Viruswaarheid is aangevoerd dat de Staat met de invoering van de avondklok via de Wbbbg onrechtmatig handelt. Volgens Viruswaarheid is geen sprake van een uitzonderlijke en spoedeisende noodsituatie. Viruswaarheid wijst er daarnaast op dat de avondklok een te vergaande inperking is van grondrechten van burgers, de maatregel voldoet niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat een zwaarwegende maatregel als de avondklok onder de gegeven omstandigheden niet via de weg van de Wbbbg had mogen worden ingevoerd. De Wbbbg is slechts bedoeld voor situaties die letterlijk geen enkel uitstel kunnen dulden, omdat sprake is van een acute noodsituatie. In dit geval heeft er voorafgaand aan de inwerkingstelling van de avondklok een spoeddebat in de Tweede Kamer plaatsgevonden, maar het feit dat daarvoor ruimte bestond maakt volgens de voorzieningenrechter reeds duidelijk dat van een daadwerkelijke spoedsituatie als bedoeld in de Wbbbg geen sprake was. De aangewezen route was daarom geweest om de Tijdelijke wet maatregelen Covid-19 aan te passen.
Daarnaast overweegt de voorzieningenrechter dat de Staat de noodzaak van de avondklok niet goed heeft onderbouwd. In dat oordeel speelt een rol dat de pandemie al bijna een jaar duurt en erkend is dat de druk op de zorg momenteel minder groot is dan eerder het geval is geweest. De vraag is bovendien of het optreden van mutaties van het virus die besmettelijker lijken, voldoende is voor het instellen van een avondklok.
Ook is volgens de voorzieningenrechter niet duidelijk waarom niet is gekozen voor minder vergaande middelen, zoals een advies om ’s avonds binnen te blijven. Niet is bewezen dat de avondklok een substantiële bijdrage levert aan het terugdringen van het virus. Bovendien is gelijktijdig met het instellen van de avondklok het advies gegeven om niet meer dan één persoon per dag thuis te ontvangen. In de prognoses over de effecten van deze maatregelen is hiertussen geen onderscheid gemaakt. Dit levert een vertekend beeld op over de nut en noodzaak van de avondklok.
De voorzieningenrechter draagt daarom de Staat op om artikel 8 Wbbbg onmiddellijk weer buiten werking te stellen. Daarmee zal ook de avondklok komen te vervallen.
Volgens de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag ontbreekt dus de grondslag voor toepassing van de Wbbbg en dus ook voor de ministeriële regeling voor de avondklok. Bovendien is de maatregel tot invoering van de avondklok niet goed onderbouwd en is de nut en noodzaak hiervan discutabel.
Overigens kwam de Afdeling advisering van de Raad van State eerder al tot de conclusie dat de invoering van de avondklok via de Wbbbg niet de juiste weg was omdat geen sprake was van een acute noodsituatie. Dit advies is dus niet opgevolgd.
De Staat heeft aangekondigd in hoger beroep gaan tegen deze uitspraak. We houden u op de hoogte van de ontwikkelingen.
Update 17-02-2021: dinsdagavond 16 februari 2021 heeft het Hof Den Haag de uitspraak van de rechtbank Den Haag geschorst op incidentele vordering van de staat. Dat betekent dat de avondklok nog in werking zal blijven tot in het hoger beroep is beslist. De belangrijkste overweging van het Hof om de uitspraak te schorsen, was het voorkomen van een ‘jojo-effect’. Het belang van de Staat weegt daarom zwaarder dan het belang van Viruswaarheid. Het hoger beroep dient vrijdag 19 februari, diezelfde dag of enkele dagen later wordt de uitspraak in hoger beroep verwacht.
Nicky Loekemeijer is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied column.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.