Praktijkgebieden: Huurrecht
Recent zijn er een twee uitspraken gedaan over het toekennen van huurkorting aan horecaondernemers in verband met de uitbraak van COVID-19.
In een recente uitspraak van de Rechtbank Den Haag (ECLI:NL:RBDHA:2021:461) is voor de eerste keer in een bodemprocedure geoordeeld over een verzoek om huurkorting wegens de verplichte horecasluiting als gevolg van de COVID-19-crisis. In deze zaak stonden de verhuurder en de huurder lijnrecht tegenover elkaar: de verhuurder vorderde onder andere ontbinding van de huurovereenkomst vanwege een huurachterstand en de huurder vorderde in reconventie onder andere een verklaring voor recht dat de verhuurder geen recht op volledige betaling van de huurpenningen heeft over de periode dat de onderneming gesloten was vanwege COVID-19-maatregelen.
Volgens de rechtbank zijn de gevolgen van het corona-virus, gezien haar aard en omvang voor de economie en de maatschappij dusdanig groot, dat deze als onvoorziene omstandigheid als bedoeld in artikel 6:258 BW beschouwd moet worden. Volgens de rechtbank hoefden de huurders op het moment van het aangaan van de huurovereenkomst niet te verwachten dat het exploiteren van hun horecazaak in deze omvang, door een gezondheidscrisis, belemmerd zou worden.
Hierdoor is volgens de rechtbank sprake van een fundamentele verstoring van het evenwicht in de huurovereenkomst, wat het onredelijk zou maken dat de verhuurder een ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst zou mogen verlangen (en daarmee betalingen van de huurprijs). Nu beide partijen niets te verwijten valt, is de rechtbank van mening dat partijen het financiële nadeel dienen te delen. Kortom, een huurkorting van 50% is op zijn plaats. Wel geeft de rechtbank aan dat dit alleen geldt voor de periodes waarin de exploitatie van het gehuurde geheel gestaakt is geweest tot het moment dat de sluitingsmaatregel zal eindigen. In de tussengelegen periodes met beperkte openstelling was de omzetderving slechts 20%, waardoor de rechter over deze periode geen korting geeft. Een betrekkelijk lage omzetderving blijft dus voor rekening van de huuurder.
De rechtbank past met deze uitspraak ook met terugwerkende kracht de huurkorting toe. Dit zal voor vele horercaondernemers aanleiding kunnen zijn om zich met een verzoek om huurkorting tot hun verhuurder te wenden. Maar zij kunnen zich nog niet rijk rekenen. Want zoals uit de navolgende uitspraak zal volgen moet onder meer rekening gehouden worden met compensatie die vanuit de overheid wordt verstrekt. De verhuurder in kwestie had dat kennelijk onvoldoende naar voren gebracht.
Ook de rechtbank Gelderland komt in een latere uitspraak in kort geding (ECLI:NL:RBGEL:2021:479) tot het oordeel dat de coronacrisis een onvoorziene omstandigheid is die in beginsel een huurtkorting rechtvaardigt. Zij komt echter niet tot eenzelfde verdeling. De voorzieningenrechter acht voor de periode van volledige sluiting van de horeca als gevolg van overheidsmaatregelen een huurkorting van 25% redelijk, omdat de huurder maximaal 50% van zijn huurprijs van de overheid gecompenseerd kan krijgen door middel van de TVL-regeling (Tegemoetkoming Vaste Lasten). De huurder had de financiele gevolgen van de beperkte openstelling onvoldoende onderbouwd, zodat de rechtbank voor die periode niet tot een huurkorting komt.
Kanttekening bij deze uitspraak is dat de TVL inmiddels kan oplopen tot een percentage van wel 85%. Met een compensatieregeling van die omvang kan tevens de vraag worden gesteld of er nog steeds sprake is van een fundamentele verstoring van het evenwicht tussen huurder en verhuurder die middels een wijziging van de huurprijs hersteld zou moeten worden. De verhuurder komt vermoedelijk immers veel minder compensatie van overheidswege toe.
Heeft u als huurder of verhuurder een verschil van inzicht over een mogelijke oplossing? Of wilt u op grond van bovengenoemde uitspraken een regeling afdwingen?
Wieringa Advocaten heeft tientallen jaren ervaring met het adviseren en procederen over huurzaken. Ook de recente ontwikkelingen rondom de corona uitbraak en de juridische gevolgen daarvan volgen wij nauwlettend. Wij bekijken graag samen welke mogelijkheden u heeft. Indien mogelijk lossen we de zaak onderling op met behoud van de goede relatie tussen partijen. Lukt dat niet, dan begeleiden wij u graag bij een gang naar de rechter. Neem gerust vrijblijvend contact op: 020-6246811 of zivkovic@wieringa.nl
Franko Zivkovic – Laurenta is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied huurrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.