Praktijkgebieden: Bestuursrecht, Ruimtelijke ordening
Op 28 oktober 2020 is het ontwerp Invoeringsbesluit Omgevingswet ingediend bij de Tweede Kamer. Daarmee is ook het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over dit ontwerp openbaar geworden.
Het ontwerpbesluit vormt samen met het wetsvoorstel Invoeringswet Omgevingswet en de Invoeringsregeling Omgevingsregeling het zogenoemde invoeringsspoor van de Omgevingswet. Het invoeringsspoor beoogt een zorgvuldige en soepele overgang van de bestaande regelgeving naar het nieuwe stelsel voor het omgevingsrecht. Het ontwerpbesluit is één van de laatste onderdelen van het wetgevingstraject dat moet leiden tot de invoering van de Omgevingswet. Het ontwerpbesluit zorgt voor overgangsrecht en voor het intrekken of wijzigen van andere besluiten. Het ontwerpbesluit vult ook de vier Algemene Maatregelen van Bestuur bij de Omgevingswet aan, waarbij het gaat om aanvullingen op de onderwerpen die de Invoeringswet regelt.
In deze blog zullen de belangrijkste punten uit het advies van de Raad van State met betrekking tot het ontwerpbesluit worden belicht.
Moment van inwerkingtreding
Het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet staat op dit moment gepland op 1 januari 2022. De Raad van State adviseert over een verantwoord moment van inwerkingtreding en gaat daarbij in het bijzonder in op de DSO en de voortgang van implementatie van het nieuwe stelsel door bestuursorganen.
DSO
De DSO blijft het zorgenkindje voor de invoering van de Omgevingswet. De DSO is het Digitaal Stelsel Omgevingswet, een digitaal stelsel van informatievoorziening over de fysieke leefomgeving. Het streefbeeld van het DSO is dat men met één “klik op de kaart” de regelgeving te zien krijgt die op die locatie van toepassing is. Ik blogde hier eerder al over.
Om de DSO goed te laten werken is het vereist dat alle gemeenten op het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet op het DSO zijn aangesloten en alle functies die behoren bij de minimale invulling van het DSO goed werken. De Raad van State adviseert om die reden de Omgevingswet niet in werking te laten treden voordat de zekerheid met betrekking tot een goede werking van de DSO is verkregen. In het bijzonder adviseert de Raad van State om in de aanloop naar de inwerkingtreding van de Omgevingswet per bestuurslaag meer aandacht te schenken aan het vullen van het DSO en de Omgevingswet niet in werking te laten treden voordat die vulling volledig is.
Tevens adviseert de Raad van State dat mede vanuit het perspectief van burgers en bedrijven, inzichtelijk dient te worden gemaakt welke doorontwikkeling en uitbouw van het DSO minimaal noodzakelijk worden geacht om de doelstellingen van de Omgevingswet te kunnen behalen. Ook adviseert de Raad van State om inzicht te geven in de termijn waarbinnen die noodzakelijke doorontwikkeling en uitbouw zullen worden gerealiseerd.
Bestuursorganen
Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet moeten de betrokken bestuursorganen hier klaar voor zijn en de zaken op orde hebben. De Raad van State adviseert in dat verband de Omgevingswet niet eerder in werking te laten treden dan nadat op grond van de halfjaarrapportages de zekerheid is verkregen dat de betrokken overheden aan alle voor hen gestelde criteria voldoen en klaar zijn om de hun in de Omgevingswet toebedeelde taken uit te voeren.
Technische opmerkingen
De Raad van State maakt in haar advies nog twee technische opmerkingen. Zij adviseert in de eerste plaats te voorzien in een overgangsrechtelijke bepaling, die regelt dat toepassing van bestaande ontheffingsmogelijkheden in bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten), die van rechtswege opgaan in het omgevingsplan, ook onder de Omgevingswet een bevoegdheid blijft, waarbij voldaan moet zijn aan de eis dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (of een evenwichtige toedeling van functies aan locaties). De beoordelingsregel voor een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit is in artikel 8.0a, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving namelijk dwingend geformuleerd. De omgevingsvergunning wordt verleend als de activiteit in overeenstemming is met de regels die in het omgevingsplan zijn gesteld over het verlenen van de omgevingsvergunning. Er is dan geen afwegingsruimte meer voor het bevoegd gezag.
De tweede technische opmerking van de Raad van State ziet op vergunningvrije activiteiten die niet in strijd zijn met het omgevingsplan. De Raad van State adviseert om in de toelichting te verduidelijken of een uitzondering op het verbod om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten alleen betekent dat geen vergunningplicht vooraf bestaat, of ook dat geen handhaving achteraf kan plaatsvinden van regels in het omgevingsplan.
Tot slot adviseert de raad van State in de toelichting aandacht te schenken aan de rol van de verschillende bestuursorganen in de gedeelde zorg voor de fysieke leefomgeving. Artikel 2.1 van de Omgevingswet bevat de kernopdracht voor overheden: de taken en bevoegdheden worden uitgevoerd met oog voor de onderlinge samenhang van de relevante onderdelen of aspecten van de fysieke leefomgeving en van de daarbij betrokken belangen. Artikel 2.2 verplicht bestuursorganen in algemene zin tot onderlinge afstemming en brengt tot uitdrukking dat zij hun taken en bevoegdheden ook gezamenlijk kunnen uitoefenen. Artikel 2.3 bevat het subsidiariteitsbeginsel "decentraal, tenzij". Het samenstel van deze artikelen brengt dus de integrale en gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle overheden in abstracto tot uitdrukking en vormt daarmee de basis voor de bestuurlijke verhoudingen. Volgens de Raad van State is het de vraag of altijd voldoende duidelijkheid zal bestaan over ieders rol in deze gedeelde zorg.
Conclusie
Inhoudelijk heeft de Raad van State op het concept Invoeringsbesluit Omgevingswet op enkele technische punten na weinig opmerkingen. Het moment van inwerkingtreding lijkt een grotere zorg te zijn. De invoering van de Omgevingswet is een grote verandering in de wetgeving en zeker moet zijn dat zowel de informatievoorziening voor de gebruikers van de DSO op orde is alsmede dat de bestuursorganen goed zijn voorbereid. Gezien het advies van de Raad van State is het is een kwestie van afwachten of de datum van 1 januari 2022 voor inwerkingtreding van de Omgevingswet gehaald zal worden.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft op het advies van de Raad van State gereageerd, dat is te lezen onder het advies.
Nicky Loekemeijer is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bestuursrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.