Praktijkgebieden: Ondernemingsrecht
Franchise is een bijzondere vorm van samenwerking tussen zelfstandige en onafhankelijke ondernemingen, waarbij de franchisenemer zijn bedrijf runt volgens de franchiseformule van de franchisegever. In Nederland zijn ongeveer 870 franchiseformules actief, met ruim 34.200 franchisevestigingen. Bekende franchiseformules zijn bijvoorbeeld McDonalds, Albert Heijn en Starbucks. Voor deze groep van ondernemers gelden er op dit moment geen bijzondere (dwingende) wettelijke regels, waardoor de contractsvrijheid tussen deze partijen groot is. In de praktijk blijkt dat het gebrek aan (dwingende) wettelijke regels ertoe leidt dat franchisenemers vaker de dupe worden van machtsmisbruik van franchisegevers.
Om daar verandering in te brengen hebben staatssecretaris Mona Keijzer (Economische Zaken en Klimaat) en minister Sander Dekker (voor Rechtsbescherming) in februari dit jaar een wetsvoorstel naar de Tweede Kamer gestuurd. Inmiddels is het wetsvoorstel met enkele aanpassingen door de Eerste en Tweede Kamer aangenomen. De toelichting bij de wet vindt u hier. In deze blog staan wij kort stil bij de belangrijkste vragen rondom deze nieuwe wet.
Waarom een nieuwe wet?
De wet heeft tot doel de relatie tussen franchisegevers en franchisenemers meer evenwichtig te maken. Van nature bestaat er een zeker overwicht bij de franchisegever ten opzichte van de franchisenemer. In de praktijk blijkt dat de manier waarop de franchisegever dit overwicht inzet, tot onredelijke en onwenselijke situaties kan leiden voor de franchisenemer. De wet beoogt vooral de informatiepositie van de franchisenemer te versterken, zowel voorafgaand aan als na sluiting van de franchiseovereenkomst. Daarnaast ziet de wet op tussentijdse wijzigingen van de overeenkomst, beëindiging van de samenwerking (specifiek goodwill en non-concurrentie) en het overleg tussen partijen.
Wanneer treedt de nieuwe wet in werking?
Hoogstwaarschijnlijk zal de Wet Franchise op 1 januari 2021 in werking treden. Alle franchiseovereenkomst die op of na deze datum worden gesloten, moeten volgens de bepalingen van de Wet Franchise worden opgesteld. Ook franchiseovereenkomsten die vóór deze datum zijn gesloten, moeten aangepast worden om op 1 januari 2021 aan alle vereisten te voldoen. Voor franchiseovereenkomsten die vóór 1 januari 2021 zijn gesloten, wordt een uitzondering gemaakt voor drie specifieke bepalingen. Te weten het concurrentiebeding, het instemmingsvereiste voor wijzigingen in de franchiseformule en de waardebepaling bij contractbeëindiging. Voor deze bepalingen geldt een overgangstermijn van twee jaar waarbinnen bestaande franchiseovereenkomsten alsnog moeten voldoen aan de nieuwe wet.
Wat houdt de Wet Franchise op hoofdlijnen in?
De wet kent de volgende speerpunten, die we als volgt kunnen samenvatten.
Voorafgaand aan het sluiten van een franchiseovereenkomst
Tijdens de contractsonderhandelingen geldt een informatieverplichting voor de franchisegever. Dit houdt in dat de franchisegever ten minste vier weken voor het sluiten van de franchiseovereenkomst informatie aan de franchisenemer verstrekt die relevant is voor de overeenkomst. Denk daarbij aan een concept franchiseovereenkomst, een weergave van de te betalen franchise fees en de verlangde investeringen. De franchisenemer krijgt zo de tijd (stand-still periode) om een weloverwogen beslissing te maken en eventueel juridisch advies in te winnen.
Inhoud van de franchiseovereenkomst
In de Wet Franchise staan een aantal randvoorwaarden waaraan de inhoud van een franchiseovereenkomst in ieder geval dient te voldoen.
In de franchiseovereenkomst zullen afspraken gemaakt moeten worden over de goodwill van de onderneming. Is er sprake van goodwill, is dit toe te rekenen aan de franchisegever/franchisenemer en op welke wijze moet de franchisenemer gecompenseerd worden bij overname van de onderneming door de franchisegever of een derde? Stellen partijen vast dat er sprake is van goodwill, dan moet er in de franchiseovereenkomst ook een bepaling worden opgenomen met de omvang daarvan. De goodwill bepaling heeft betrekking op de situatie dat de franchisegever de onderneming overneemt en zelfstandig voortzet en het geval dat de franchisegever de onderneming overneemt en overdraagt aan een derde met wie een nieuwe franchiseovereenkomst wordt gesloten.
Non-concurrentiebedingen moeten beperkt blijven tot één jaar na het einde van de samenwerking en mogen slechts gelding hebben in het gebied waarbinnen de franchise wordt geëxploiteerd.
De franchisegever heeft voorafgaand instemming van de franchisenemer nodig als hij van plan is om de franchiseovereenkomst te wijzigen of een afgeleide formule te exploiteren en deze plannen bepaalde in de Wet Franchise genoemde financiële gevolgen hebben voor de franchisenemer (instemmingsvereiste). In de franchiseovereenkomst moet hiervoor een concreet drempelbedrag opgenomen worden. Is er bijvoorbeeld sprake van omzetderving of een extra investering aan de kant van de franchisenemer die boven dat drempelbedrag uitkomt dan dient de meerderheid van de franchisenemer, dan wel alle franchisenemers die geraakt worden door deze wijziging daarmee akkoord te gaan.
In de franchiseovereenkomst moet duidelijk worden opgenomen hoe de waarde van de franchisevestiging wordt bepaald op het moment dat een franchisenemen de samenwerking wil beëindigen. Er kan bijvoorbeeld een rekenmethodiek worden toegepast of partijen kunnen laten vastleggen dat de waarde op dat moment door een onafhankelijke partij wordt bepaald.
Tot slot
De Wet Franchise is van dwingend recht waar het gaat om in Nederland gevestigde franchisenemers. Dit betekent dat als een franchisenemer in Nederland is gevestigd, er niet ten nadele van die franchisenemer van de Wet Franchise kan worden afgeweken.
Voor franchisenemers en franchisegevers is het van belang om zich vóór 1 januari 2021 te verdiepen in de Wet Franchise en ervoor te zorgen dat de bepalingen in overeenstemming zijn met de Wet Franchise. Mocht u vragen hebben ten aanzien van deze wet of over franchiseovereenkomsten in het algemeen, neem dan gerust contact met ons op.
Eveline Hoekstra is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied handel- en ondernemingsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.