Praktijkgebieden: Bestuursrecht, Ruimtelijke ordening
In de vorige blog is de werking van het relativiteitsvereiste in zijn algemeenheid beschreven. Onder omstandigheden kan het toch mogelijk zijn dat een belanghebbende zich beroept op een norm die er niet toe strekt om hem rechten te verlenen. Het gaat dan vaak om normen uit de Wet Natuurbescherming (voorheen de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en Faunawet).
In dit kader verdient uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in de zaak Tuibrug Hoorn (ECLI:NL:RVS:2011:BR1412) vermelding. De belanghebbende in deze zaak kwam op tegen een bestemmingsplan dat de mogelijkheid schiep om 40 woningen te bouwen. De belanghebbende vond dat dit in strijd was met de Natuurbeschermingswet 1998 omdat het negatieve gevolgen zou hebben voor het Natura 2000-gebied Markermeer en IJmeer.
De Afdeling overweegt als volgt:
"De bepalingen van de Nbw 1998 hebben met name ten doel om het algemene belang van bescherming van natuur en landschap te beschermen. Maar de belangen van [appellant] en anderen bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan het Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zijn in dit geval zo verweven met de algemene belangen die de Nbw 1998 beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Nbw 1998 kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen."
Deze zaak lijkt in te druisen tegen de dogmatiek van het relativiteitsvereiste. Allereerst overweegt de Afdeling dat de Natuurbeschermingswet 1998 ertoe strekt het algemeen belang te beschermen en niet het individuele belang. Vervolgens oordeelt de Afdeling toch dat het belang van de belanghebbende zodanig is verweven met dit algemeen belang dat de Nbw beschermt, dat het relativiteitsvereiste hier niet wordt gepasseerd. Doorslaggevend lijkt hierin te zijn dat de belanghebbende in de ‘directe nabijheid’ van het Natura-2000 gebied woont.
Ter vergelijking: in een uitspraak uit 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV0106) was de Afdeling van oordeel dat er geen sprake was van verweven belangen. In deze kwestie stond het ‘tracébesluit weguitbreiding Schiphol-Amsterdam-Almere’ centraal. Een belanghebbende voerde onder meer aan dat het tracébesluit een negatieve invloed op het nabijgelegen Natura 2000-gebied Markermeer en IJmeer heeft. De belanghebbende woont echter op geruime afstand van het Natura 2000-gebied en bovendien wordt zijn woning van het Natura 2000-gebied gescheiden door allerlei bebouwing en een kanaal. Ook hier geldt als uitgangspunt dat de Natuurbeschermingswet 1998 er niet toe strekt om individuen rechten toe te kennen. De Afdeling overweegt over de vraag of er sprake is van een verweven belangen, zodat het relativiteitsvereiste kan worden gepasseerd, het volgende:
‘’De woning van appellant bevindt zich op meer dan twee kilometer van het dichtbijgelegen Natura 2000-gebied bevindt en wordt daarvan gescheiden door onder meer het Amsterdam-Rijnkanaal, het Diemerpark en de wijk IJburg te Amsterdam. Geen duidelijke verwevenheid van haar belang bij het behoud van een goede kwaliteit van haar leefomgeving met de algemene belangen die de Nbw 1998 beoogt te beschermen, zodat moet worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Nbw 1998 kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van appellant.’’
De Afdeling concludeert dat er geen sprake is van verweven belang, zodat het relativiteitsvereiste gewoon toepassing vindt.
Uit het voorgaande kan geconcludeerd worden dat de toepassing van het leerstuk 'verweven belangen' met name schakelt op de nabijheid tot een beschermd gebied. Een uitzondering op de toepassing van het relativiteitsvereiste behoort dan tot de mogelijkheden.
Marcel Beekman is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bestuursrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.