Praktijkgebieden: Bestuursrecht
Het bestuursrechtelijke relativiteitsvereiste (artikel 6:89a Awb) houdt in dat een bestuursrechter alleen een besluit kan vernietigen als de belanghebbende zich beroept op een norm die ertoe strekt om zijn belangen te beschermen. Concreet betekent dit bijvoorbeeld dat bewoners van een villawijk die zich verzetten tegen een besluit tot vestiging van een woonwagenkamp in de buurt van deze wijk, niet als verdediging kunnen aanvoeren dat de toekomstige woonwagenbewoners te veel geluidsoverlast zullen krijgen van een nabijgelegen zwembad. In dit geval strekt de geluidsoverlastnorm namelijk evident niet om de bewoners van de villawijk rechten toe te kennen
Onderscheid met belanghebbende
Om beroep in te stellen tegen een besluit dient men belanghebbende te zijn volgens artikel 8:1 jo. 1:2 Awb. Dit is een drempel die goed moet worden onderscheiden van het relativiteitsvereiste. Bij het belanghebbende-begrip is vereist dat diegene een rechtstreeks belang heeft bij het beroep, dit heeft betrekking op de ontvankelijkheid van het beroep. Het begrip ziet niet op de rechtsnormen zelf zoals het geval is bij het relativiteitsvereiste. Het belanghebbende-begrip is de drempel om tot het beroep te worden toegelaten. Het relativiteitsvereiste bepaalt vervolgens op welke normen deze belanghebbende zich mag beroepen.
Toepassing in beroep
Het relativiteitsvereiste geldt alleen in de beroepsfase en niet in de bezwaarfase. De achterliggende gedachte van de wetgever is dat bij beslissen op bezwaar de nadruk ligt op de kwaliteitsverhoging van de besluitvorming en niet op de rechtsbescherming van belanghebbenden, beslissen op bezwaar is een vorm van bestuur en geen rechtspraak. Wanneer het bestuur naast de heroverweging wordt belast met de vraag of een bepaalde norm strekt tot bescherming van de belanghebbende komt de kracht van het instrument bezwaar volgens de memorie van toelichting onder druk te staan (Kamerstukken II 2009-10, 32450, nr. 3, p. 20). Dat het relativiteitsvereiste niet geldt in de bezwaarfase is door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigd (ABRvS 18 maart 2015).
Beschermingsbereik
In de tekst van artikel 8:69a Awb is gecodificeerd dat een belanghebbende zich niet mag beroepen op een regel die er kennelijk niet toe strekt om de belanghebbende rechten toe te kennen. In de memorie van toelichting wordt verduidelijkt dat met kennelijk 'evident' wordt bedoeld (Kamerstukken II 2009-10, 32450, nr. 3, p. 20.). Dit kennelijkheidsvereiste houdt in dat de bestuursrechter kijkt of een norm er evident al dan niet toe strekt om de belanghebbende rechten toe te kennen. Dit wordt gedaan omdat het uitzoeken van het beschermingsbereik lastig kan zijn, wat veel extra werk zou opleveren voor de rechter. Bovendien voorkomt dit dat er prejudiciële vragen worden gesteld aan het Hof over het precieze beschermingsbereik van Unienormen (Kamerstukken II 2009-10, 32450, nr. 3, p. 20).
In het voorgaande is beschreven hoe het bestuursrechtelijke relativiteitsvereiste moet worden toegepast. In de volgende blog zullen de uitzonderingen op dit vereiste worden behandeld.
Marcel Beekman is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bestuursrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.