Praktijkgebieden: Bouwrecht
Op grond van art. 6:171 BW kan een opdrachtgever ook aansprakelijk zijn voor de schade die een niet-ondergeschikte in opdracht van een die opdrachtgever, in het kader van de uitoefening van diens bedrijf, heeft veroorzaakt aan een derde. Grote uitzondering hierop is de overheid: haar handelen als opdrachtgever valt niet onder het toepassingsbereik van art. 6:171 BW. Dit is bijzonder interessant, aangezien de overheid juist een van de grootste opdrachtgevers is van bouwprojecten en dan met name in de openbare ruimte. Ontsnapt de overheid dan aan haar verantwoordelijkheid als opdrachtgever?
Krachtens artikel 6:171 BW is de opdrachtgever (risico) aansprakelijk voor fouten van niet-ondergeschikten aan wie hij bedrijfsgerelateerde werkzaamheden heeft uitbesteed of overgelaten. De overheid is door de wetgever buiten het bereik gebracht van deze aansprakelijkheid waar het opdrachten betreft ter uitvoering van een overheidstaak in het algemeen. De overheid oefent immers niet een bedrijf uit zoals bedoeld in dat artikel. In de parlementaire geschiedenis is hiervoor als reden gegeven dat dat tot onoverzienbare consequenties zou leiden.
Nu is de overheid één van de grootste opdrachtgevers van bouwprojecten (in de openbare ruimte) en is schade soms het vervelende gevolg van een van die projecten. Bijvoorbeeld als gevolg van verzakking door grondwateronttrekking of door werkzaamheden aan het riool. Ondernemers en particulieren kunnen schade lijden ten gevolge van die werkzaamheden. In de regel is het echter niet de overheidsinstantie die de feitelijke werkzaamheden verricht, maar een ingehuurde aannemer die in het kader van een opdracht (indirect) schade veroorzaakt. In gevallen waar niet de overheid opdrachtgever is, kunt u zowel de uitvoerder als de opdrachtgever aansprakelijk stellen op grond van art. 6:171 BW; zeker waar de schade niet zozeer is ontstaan door de uitvoering, maar door de opdrachtverstrekking zelf. art. 6:171 BW heeft het echter enkel over bedrijfsmatige opdrachtgevers en hier vallen opdrachten vanuit de overheid dus niet onder; de overheid is zoals gezegd immers geen bedrijf. Ontspringt de overheid daarmee de dans en haar aansprakelijkheid als opdrachtgever? Niet helemaal. Hoewel deze specifieke risicoaansprakelijkheid niet van toepassing is, kan de overheid nog wel aansprakelijk worden gesteld op grond van een onrechtmatige daad (art. 6:162 BW). Relevant is daarbij of de overheid zorgvuldig heeft gehandeld: is de opdracht op juiste wijze verstrekt; waren er minder ingrijpende alternatieven en in hoeverre heeft de overheid hier een juiste belangenafweging gemaakt.
De situatie ligt anders indien die aannemer niets ‘fout doet’, dus zijn opdracht naar behoren uitvoert, maar de werkzaamheden toch schade veroorzaken. U kunt denken aan een wasstraat die wekenlang onbereikbaar is door vervanging van nabijgelegen riolering: er is dan niet zozeer sprake van onrechtmatig handelen want riolering moet nou eenmaal periodiek vervangen worden. Als de aannemer in die situatie bovendien zijn werkzaamheden naar behoren heeft gedaan en de overheid heeft alle zorgvuldigheid in acht genomen, is er geen sprake van enig onrechtmatig handelen. Staat de ondernemer dan met lege handen? We kunnen er immers van uitgaan dat een dergelijk besluit als het vervangen van een riool, gewoon rechtmatig is. Gelukkig staat de benadeelde dan niet met lege handen, in dat geval kan de overheid namelijk nog aansprakelijk zijn en volgt nadeelcompensatie. De geleden schade van dit rechtmatige overheidsoptreden komt onder bepaalde voorwaarden in aanmerking voor vergoeding.
Tenslotte: waar de overheid de dans ontspringt bij risicoaansprakelijkheid als opdrachtgever via 6:171 BW, blijft zij via artikel 6:162 BW aansprakelijk voor onrechtmatig handelen. En bovendien kan de overheid zelfs gehouden zijn tot compensatie van schade als rechtmatig gehandeld is.
Franko Zivkovic – Laurenta is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bouwrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.