Praktijkgebieden: Bestuursrecht
De hoofdregel in het bestuursrecht luidt dat bezwaar of beroep de werking van het besluit waartegen het is gericht niet schorst (artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht). Dat betekent dat in het geval een bestuurlijke boete wordt opgelegd, deze direct ook kan worden ingevorderd, ongeacht of hiertegen nog rechtsmiddelen zullen worden aangewend. Dit staat haaks op hoe het in het strafrecht is geregeld. In beginsel is het alleen de strafrechter die een strafrechtelijke boete kan opleggen en bovendien hebben rechtsmiddelen in het strafrecht wel schorsende werking. Deze verschillen in regimes lieten zich verklaren doordat bestuurlijke boetes alleen waren bedoeld voor eenvoudig vast te stellen overtredingen waar lichte sancties op stonden.
Advies Raad van State
De Raad van State heeft in 2015 (ongevraagd) advies uitgebracht over de verhouding tussen sanctiestelsels in het bestuursrecht en in het strafrecht. Aanleiding hiertoe waren diverse ontwikkelingen in zowel het bestuurs- als het strafrecht die hebben bijgedragen aan het ontstaan van een handhavingsstelsel waarin de rechtsbescherming van de burger bij de keuzes door de wetgever voor een bepaald sanctiestelsel en de hoogte van de punitieve sancties onderbelicht is geraakt. Tegenwoordig worden bestuursrechtelijke boetes namelijk ook opgelegd voor minder eenvoudig vast te stellen overtredingen en komt het ook voor dat bestuurlijke boetes de maximale strafrechtelijke geldboete overstijgen. Daarmee wordt de mate van rechtsbescherming meer van belang. De argumenten voor de bestuurlijke boete van ‘materiedeskundigheid’ en ‘integrale handhaving door een en hetzelfde bestuursorgaan’ zijn inmiddels ingehaald door de invoering van de bestuurlijke strafbeschikking.
Het advies van de Raad van State luidt onder meer dat afstemming van het strafrecht en het bestuursrecht met betrekking tot de wettelijk geregelde rechtsbescherming en de rechtspositie van de justitiabele wenselijk is. De Raad van State concludeert dat het bestuursrecht in het algemeen minder rechtswaarborgen kent dan het strafrecht. Het ontbreken van schorsende werking van rechtsmiddelen in het bestuursrecht vormt daarbij een van de aandachtspunten.
Het onderzoek
Naar aanleiding van het advies van de Raad van State heeft het kabinet onderzoek laten uitvoeren naar de verschillen in rechtsbescherming tussen beide boetestelsels. Het rapport naar aanleiding van dit onderzoek is op 18 maart 2020 aan de Tweede Kamer aangeboden. Het rapport bevat de uitkomsten van het onderzoek naar de voor- en nadelen van schorsende werking van rechtsmiddelen bij bestuurlijke boetes.
Het rapport concludeert dat er in theorie vier opties zijn ten aanzien van de schorsende werking. De eerste optie is geen schorsende werking, dat thans de hoofdregel is. De tweede optie is dat de schorsende werking geldt zo lang het besluit niet onherroepelijk is. De derde optie is dat alleen bezwaar en beroep in eerste aanleg schorsende werking hebben. De vierde optie is dat alleen bezwaar schorsende werking heeft.
De onderzoekers hebben de voorkeur voor de vierde optie. Het belangrijkste argument hiervoor is dat deze optie bij een aanzienlijk deel van de huidige bestuurspraktijk aansluit. Veel bestuursorganen hanteren al een (informeel) schorsingsbeleid. Daarnaast speelt onder meer mee dat slagvaardig handhaven in het algemeen niet gediend is met schorsing totdat de rechter uitspraak heeft gedaan, terwijl voor de burger de mogelijkheid blijft bestaan om hangende beroep en hoger beroep schorsing te vragen bij de voorzieningenrechter. Ook speelt een rol dat overtreders ten minste eenmaal de gelegenheid dienen te krijgen te worden gehoord alvorens het boetebesluit ten uitvoer wordt gelegd en kunnen overtreders niet eerder dan in de bezwaarfase naar de rechter stappen (voorlopige voorzieningenprocedure). Daarnaast is nog van belang dat pas in de bezwaarfase moeilijkheden met betrekking tot de betaling aan de orde kunnen worden gesteld. Voor dergelijke argumenten is in het kader van een voorlopige voorziening bovendien weinig ruimte.
Het voorgaande leidt tot de aanbeveling om artikel 6:16 Awb te wijzigen c.q. aan te vullen, in die zin dat in deze bepaling, bijvoorbeeld in een afzonderlijk artikellid, wordt aangegeven dat het maken van bezwaar de werking van een beschikking tot oplegging van een bestuurlijke boete opschort totdat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen die beschikking is verstreken of, wanneer bezwaar is gemaakt, totdat de beschikking op bezwaar op de voorgeschreven wijze aan de overtreder is bekendgemaakt dan wel het bezwaarschrift is ingetrokken.
Afronding
De Minister verwacht voor de zomer aan de Tweede Kamer een beleidsreactie op het onderzoek toe te sturen waarin zal worden ingegaan op de vraag of schorsende werking van rechtsmiddelen in het bestuursrecht zou moeten worden ingevoerd.
Nicky Loekemeijer is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bestuursrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.