Praktijkgebieden: Bedrijven in moeilijkheden
Op 22 november 2019 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen waarin het bepaalbaarheidsvereiste dat geldt bij pandaktes centraal staat. Samengevat oordeelde de Hoge Raad dat het bepaalbaarheidsvereiste los staat van de maatstaf die geldt voor de uitleg van een pandakte.
Het bepaalbaarheidsvereiste houdt in dat het verpande goed in voldoende mate door de pandakte moet worden bepaald (artikel 3:98 BW in verbinding met artikel 3:84 lid 2 BW). Met het bepaalbaarheidsvereiste wordt door de Hoge Raad soepel omgegaan. In het arrest Spaarbank Rivierenland/Gispen q.q. oordeelde de Hoge Raad dat het voldoende is dat de pandakte zodanige gegevens bevat dat – eventueel achteraf – aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welke vorderingen het gaat. Zo kan er in de pandakte bijvoorbeeld worden volstaan met een generieke omschrijving van de verpande vorderingen, zoals “alle rechten of vorderingen jegens derden die worden verkregen uit de ten tijde van de ondertekening van de akte bestaande rechtsverhoudingen met die derden”.
In deze zaak heeft Heijmans zich ijegens Holding BV verplicht om al haar vorderingen op derden aan Holding BV te verpanden. In een ter uitvoering van die verplichting geregistreerde pandakte wordt enkel verwezen naar een lijst waarop de te verpanden vorderingen zijn gespecificeerd. De vordering van Heijmans op X staat echter niet op die lijst vermeld. Niettemin eist Holding BV betaling daarvan aan haar op grond van de gemeenschappelijke bedoeling van partijen tot verpanding van ook die vordering. De vraag is of Holding BV een rechtsgeldig pandrecht heeft gekregen op deze vordering.
Het hof oordeelde dat de vordering van Heijmans op X niet aan Holding BV is verpand, onder meer omdat de vordering niet op de pandlijst is vermeld, terwijl evenmin sprake is van een generieke omschrijving van de te verpanden vorderingen.
In cassatie klaagt Holding BV dat het hof heeft miskend dat uitleg van de pandakte aan de hand van de Haviltex-maatstaf doorwerkt in het bepaaldheidsvereiste van artikel 3:84 lid 2 BW. In andere woorden, het hof had in zijn overweging of al dan niet aan het bepaalbaarheidsvereiste was voldaan de gemeenschappelijke bedoeling van partijen moeten meenemen.
Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelde als volgt:
“ 3.2 De vestiging van een stil pandrecht op een vordering op naam geschiedt bij authentieke of geregistreerde onderhandse akte, zonder mededeling daarvan aan de schuldenaar van de verpande vordering (art. 3:239 lid 1 BW). Bij uitleg van de pandakte komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Een van die uitleg te onderscheiden en zelfstandig te beoordelen vraag is of is voldaan aan het uit art. 3:84 lid 2 in verbinding met art. 3:98 BW voortvloeiende vereiste dat de pandakte ten tijde van de verpanding de te verpanden vordering in voldoende mate bepaalt. Aan dit bepaaldheidsvereiste is volgens vaste rechtspraak voldaan als de pandakte zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welke vordering het gaat.
3.4 De wijze waarop het hof heeft onderzocht of aan het bepaaldheidsvereiste is voldaan, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Met de overweging dat bij verpanding met behulp van een lijst waarop de te verpanden vorderingen expliciet zijn vermeld, die lijst leidend is, lijkt het hof bij zijn oordeel of is voldaan aan het bepaaldheidsvereiste een maatstaf te hanteren die door zijn absolute karakter strenger is dan die hiervoor in 3.2 is vermeld. Uit de daaropvolgende overweging dat de pandakte geen gegevens bevat aan de hand waarvan achteraf kan worden vastgesteld dat daarbij ook de vordering in kwestie is verpand, blijkt echter dat het hof van de juiste maatstaf is uitgegaan. Bij de toetsing aan het bepaaldheidsvereiste is het hof terecht voorbijgegaan aan de stelling dat de partijen bij de pandakte hebben beoogd met die akte ook de desbetreffende vordering te verpanden en daarover als getuige kunnen verklaren. De bedoeling van de partijen bij de pandakte is immers voor de beoordeling of is voldaan aan het bepaaldheidsvereiste niet relevant, voor zover die bedoeling niet aan de hand van gegevens in de akte zelf, eventueel achteraf, kan worden vastgesteld.”
Conclusie
De bedoeling van partijen bij de pandakte is niet relevant voor de beoordeling of is voldaan aan het bepaaldheidsvereiste, voor zover die bedoeling niet aan de hand van gegevens in de akte zelf – eventueel achteraf – kan worden vastgesteld. De Hoge Raad laat het oordeel van het hof in stand.
Het blijft dus van belang om bij het opstellen van een pandakte zorgvuldig naar de formulering van de pandakte te kijken. Door in ieder geval ook een generieke omschrijving van de te verpanden rechten en vorderingen op te nemen, kan worden voorkomen dat slechts specifiek genoemde rechten of vorderingen rechtsgeldig verpand zijn.
Eveline Hoekstra is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bedrijven in moeilijkheden.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.