Praktijkgebieden:
In de Urgenda-zaak bestaat tussen de Nederlandse Staat en stichting Urgenda verschil van mening over de klimaatdoelstelling voor 2020; de overige klimaatdoelstellingen zijn geen onderwerp van geschil. De Staat hanteert voor 2020 een reductiedoelstelling van 20% in EU-verband ten opzichte van 1990. Urgenda stelt dat de reductie in 2020 ten minste 25% zou moeten zijn.
Op 24 juni 2015 werd Urgenda door de rechtbank in het gelijk gesteld en de Staat veroordeeld tot het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen eind 2020 met tenminste 25% ten opzichte van 1990. Op 9 oktober 2018 bekrachtigde het Hof Den Haag dit vonnis, waarover wij eerder een blog schreven. Kort daarop is de Staat in cassatie gegaan en heeft gevorderd dat het arrest van het Hof zal worden vernietigd.
Plaatsvervangend procureur-generaal (PG) Langemeijer en advocaat-generaal (AG) Wissink hebben op 13 september 2019 een conclusie uitgebracht. Deze conclusie is een onafhankelijk advies aan de Hoge Raad over de wijze waarop de cassatie moet worden afgedaan en bindt de Hoge Raad niet. De Hoge Raad is dus vrij het advies al dan niet te volgen.
Conclusie PG en AGVolgens de conclusie is de onderbouwing in het kader van artikel 2 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) van het reductiebevel (vermindering met ten minste 25%) niet in overeenstemming met de wijze waarop het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EVRM) toetst. Hieraan wordt door Langemeijer en Wissink echter niet het gevolg verbonden dat het cassatiemiddel van de Staat slaagt. In de conclusie wordt centraal gesteld dat deze zaak uniek is. Volgens de conclusie betreft het ‘een probleem van een dreigende aantasting van de fundamentele rechten van de ingezetenen van een bij het EVRM aangesloten staat’. Het Hof zou dan ook terecht de bestaande lijn in de jurisprudentie hebben doorgetrokken; ookal is het onzeker of het EHRM tot eenzelfde oordeel zou zijn gekomen. Langemeijer en Wissink concluderen dan ook tot verwerping van het cassatiemiddel van de Staat.
Ten aanzien van het reductiebevel concluderen Langemeijer en Wissink dat uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat de rechter geen bevel aan de Staat mag opleggen om wetgeving tot stand te brengen of in te trekken. In het onderhavige geval zou van een wetgevingsbevel echter geen sprake zijn:
‘Ervan uitgaande dat niet voor alle ter uitvoering van het gegeven bevel te nemen maatregelen wetgeving nodig is, maar hooguit voor een deel daarvan, en ervan uitgaande dat de daartoe bevoegde politieke organen volledig vrij zijn om zelf te bepalen voor welke maatregelen wetgeving tot stand wordt gebracht en wat de inhoud daarvan is, mocht het Hof tot zijn oordeel komen dat er onvoldoende reden is om het door de rechtbank gegeven bevel gelijk te stellen met een ontoelaatbaar wetgevingsbevel’.
Volgens de conclusie heeft het Hof de politieke afwegingen over het tot stand brengen van wetgeving – zoals het hoort – bij de wetgever en bij het openbaar bestuur neergelegd. Dat de Staat meent het probleem ook politiek op te kunnen lossen, maakt volgens de conclusie niet dat de rechter zich niet kan inmengen om bescherming te bieden als er fundamentele rechten in de knel dreigen te komen. Van strijd met de trias politica of ongeoorloofde rechtsvinding zou dan ook geen sprake zijn.
Zoals gezegd concluderen Langemeijer en Wissink tot verwerping van het cassatiemiddel, maar zij benadrukken zich te realiseren dat, bij gebreke van een precedent, verschillend kan worden gedacht over deze unieke zaak. Voor het geval de Hoge Raad besluit in enig opzicht tot een ander oordeel te komen, geven Langemeijer en Wissink enkele aandachtspunten aan de Hoge Raad mee.
Het oordeel van de Hoge Raad laat zich nog raden. Voorlopig is het arrest bepaald op 20 december 2019.
Dominique de Haas is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied column.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.