Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
Kort gezegd geldt als hoofdregel in civiele procedures dat de partij die zich beroept op een bepaald recht of een “rechtsgevolg”, hier bewijs voor moet leveren. Door verschillende uitzonderingen die op deze regel bestaan, is het toch niet altijd duidelijk wie de bewijslast draagt. Dit speelde ook in een recente procedure bij de Hoge Raad, waarin de werknemer stelde dat hij op basis van de CAO recht had op een hoger loon dan zijn voormalig werkgever aan hem betaalde.
De achtergrond van het geschilDe CAO voor de Houtverwerkende Industrie koppelt aan bepaalde functies een bepaald loon: het “normloon”. Een werknemer stelde zich op het standpunt dat zijn voormalig werkgever onterecht niet het normloon dat voor de door hem uitgeoefende functie gold aan hem had betaald en vorderde onder meer een bedrag aan achterstallig loon.
De werkgever voerde hiertegen aan dat de werknemer terecht was ingedeeld in een lagere (instroom)schaal voor “vakonvolwassen werknemers” omdat hij grote moeite had met het zelfstandig verrichten van zijn taken en op verschillende punten onder het vereiste niveau presteerde.De werkgever onderbouwde zijn standpunt door middel van verklaringen van leidinggevenden en een evaluatieverslag.
Nadat de vordering van de werknemer door de kantonrechter in eerrste instantie was toegewezen, vernietigde het hof deze uitspraak in hoger beroep omdat het oordeelde dat de stelling van de werknemer onvoldoende was bewezen. Het hof oordeelde met andere woorden dat het de werknemer was die moest bewijzen dat hij de functie op het normale niveau uitvoerde, waar de kantonrechter had geoordeeld dat het aan de werkgever was om aan te tonen dat de werknemer het vereiste niveau niet haalde. De werknemer stelde cassatieberoep in bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad op 30 augustus 2019 De Hoge Raad legt het betreffende CAO artikel uit conform de “CAO-norm”, ofwel: op basis van de naar objectieve maatstaven kenbare bedoeling. De CAO stelt dat de werknemer – die aan de eisen van zijn functie voldoet – het bij die functie behorende normloon ontvangt. Voor een lagere salariëring dan die conform het normloon is slechts plaats bij werknemers zonder opleiding en ervaring die voor het eerst in de bedrijfstak gaan werken. Salariëring conform het normloon is dus de hoofdregel en de mogelijkheid om werknemers in te delen in een instroomschaal is een uitzondering hierop, zo begrijpt de Hoge Raad.
Op basis hiervan komt de Hoge Raad tot het volgende oordeel over de bewijslastverdeling: “Uit het hiervoor in 3.5 weergegeven stelsel van art. 10 cao volgt dat de werknemer die aanspraak maakt op het volgens de hoofdregel voor een bepaalde functie geldende normloon, ermee kan volstaan te stellen en, zo nodig, te bewijzen dat hij een arbeidsovereenkomst met de werkgever is aangegaan, dat daarop de cao van toepassing is en dat hij in die functie is tewerkgesteld. Het is vervolgens aan de werkgever om te stellen en, zo nodig, te bewijzen dat een van de uitzonderingen op die hoofdregel van toepassing is, zodat de werknemer geen aanspraak kan maken op het normloon.”
Kortom, het is aan de werkgever om te bewijzen dat de werknemer niet voldoet aan de functie-eisen die zijn gekoppeld aan het normloon in de CAO.
Kirsten Willms is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied arbeidsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.