Praktijkgebieden: Bestuursrecht, Toezicht en handhaving
Afgelopen zomer werden er nog Kamervragen over gesteld: de vergoeding van de kosten voor het opruimen van gedumpt drugsafval. Gemeenten die geconfronteerd worden met de illegale dump van drugsafval trachten nog weleens de kosten van het opruimen daarvan te leggen bij de eigenaren van de grond waarop het drugsafval wordt aangetroffen. De personen die het drugsafval hebben gedumpt, zijn immers vaak onvindbaar. Ook het gemeentebestuur van Nuenen, Gerwen en Nederwetten heeft dit geprobeerd, hetgeen geleid heeft tot een interessante uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) over de vraag in hoeverre dit toegestaan is.
Juridisch kader
Het college van burgemeester en wethouders (hierna: het College) heeft diverse instrumenten om handhavend op te treden, waaronder de last onder bestuursdwang. Het College besluit dan tot een gedwongen herstelactie. In spoedeisende gevallen kan terstond bestuursdwang worden toegepast zonder voorafgaande last. In zeer spoedeisende gevallen hoeft zelfs niet te worden afgewacht totdat het besluit formeel genomen is. Spoedeisende bestuursdwang kan worden toegepast bij gedumpt drugsafval omdat er dan sprake is van acuut gevaar voor de volksgezondheid en bodemverontreiniging dreigt.
Op grond van artikel 5:25 Awb geldt dat de toepassing van de bestuursdwang in beginsel geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen. Hieruit volgt dat voor het verhalen van de kosten van de bestuursdwang (het verwijderen van drugsafval) op de eigenaren van de grond waarop het drugsafval is aangetroffen, het nodig is dat de eigenaar als overtreder van een wettelijke voorschrift kan worden aangemerkt. Zoals wij eerder in een blog hebben geschreven, kent het bestuursrecht naast de feitelijke overtreder ook de functionele overtreder, oftewel degene in wiens machtssfeer de fysieke handelingen liggen waardoor de overtreding is begaan en die voorts de handelingen heeft aanvaard of in het algemeen placht te aanvaarden. Van dit laatste is sprake wanneer de functioneel dader is tekortgeschoten in hetgeen redelijkerwijs van hem mocht worden verwacht om wederrechtelijke handelingen te voorkomen
Casus Nuenen, Gerwen en Nederwetten
In een weiland in Nuenen werd zowel in 2016 als in 2017 drugsafval gevonden. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Neunen, Gerwen en Nederwetten (hierna: het College Neunen) heeft bij beide vondsten bestuursdwang toegepast om het drugsafval op te ruimen en besloten de kosten voor deze opruiming te verhalen bij de eigenaren van het weiland (hierna: de eigenaren) waarop het drugsafval was aangetroffen. De eigenaren zijn het niet eens met deze besluiten en stellen zich op het standpunt dat zij niet als overtreders kunnen worden aangemerkt omdat zij niks afwisten van het drugsafval en hen dus niets te verwijten valt. De eigenaren stappen naar de rechter.
Eerste aanleg
De rechtbank Oost Brabant (hierna: de rechtbank) diende eerst te beoordelen of de eigenaren van het weiland als overtreders konden worden aangemerkt. Deze vraag werd door de rechtbank bevestigend beantwoord. De rechtbank was van oordeel dat de eigenaren artikel 1a van de Woningwet hadden overtreden. Op grond van dit artikel dient een eigenaar van een terrein ervoor te zorgen dat het terrein geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid vormt. De rechtbank overwoog dat gelet op het normale spraakgebruik en gelet op de definiëring van een terrein in het Bouwbesluit (dat is gebaseerd op de Woningwet) een weiland als een terrein valt aan te merken in de zin van de Woningwet. Volgens de rechtbank is voor de overtreding van artikel 1a van de Woningwet niet noodzakelijk dat iemand iets kan worden verweten.
De rechtbank kwam vervolgens toe aan de vraag of de rekening van de opruimkosten bij de eigenaren kon worden gelegd door het College Neunen De rechtbank kwam tot de conclusie dat de opruimkosten niet verhaald konden worden op de eigenaren nu vaststond dat de eigenaren niets te maken hebben gehad met het dumpen van het drugsafval, niet hebben geweten wat er aan de hand was en dat het opruimen van het drugsafval volgens het oordeel van de rechtbank voornamelijk in het algemeen belang gebeurde.
Het College Neunen ging in hoger beroep tegen de uitspraak.
Uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Op 27 februari jl. heeft de Afdeling uitspraak gedaan over de kwestie. De Afdeling heeft, anders dan de rechtbank, overwogen dat een weiland niet als terrein kan worden aangemerkt zoals bedoeld in artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet. De Afdeling overweegt hierover dat gelet op de omschrijving van het begrip “terrein” in het Bouwbesluit namelijk: “een bij een bouwwerk behorend onbebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, niet zijnde een erf” het weiland niet onder deze definitie valt. Het enige bouwwerk ter plaatse is namelijk de omheining van het weiland, volgens de Afdeling valt niet in te zien dat een weiland zelf ten dienste staat van de omheining van dat weiland. Kortom, de eigenaren hadden artikel 1a van de Woningwet niet overtreden.
De Afdeling overwoog verder dat het storten van drugsafval op het weiland een overtreding is van (onder meer) artikel 2.1. eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, aangezien het weiland niet is bestemd voor het storten van afval. Tussen partijen stond echter vast dat de eigenaren niks te maken hebben gehad met het achterlaten van het drugsafval. De vraag was dus of de eigenaren op enig moment het weiland in strijd met het bestemmingsplan hebben gebruikt door het drugsafval daar te laten liggen. De Afdeling overweegt dat slechts kan worden gezegd dat de eigenaren het weiland in strijd met het bestemmingsplan gebruikten als zij wisten of redelijkerwijs konden weten van het strijdig gebruik. Het College Neunen heeft volgens de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat dit het geval was. De Afdeling komt dan ook tot het oordeel dat de eigenaren niet als overtreders konden worden aangemerkt van artikel 2.1 eerste lid aanhef en onder c, van de Wabo.
Aangezien de eigenaren volgens de Afdeling niet een wettelijke bepaling hebben overtreden, kan het College Neunen de gemaakte kosten voor het opruimen van het drugsafval niet op de eigenaren verhalen. De gemeente bleef dus zelf zitten met de opruimkosten van het drugsafval.
Conclusie
Dat drugsafval vanwege het gevaar voor het milieu en gezondheid direct moet worden opgeruimd is duidelijk. Indien eigenaren niets afwisten van de dumping van het afval, zal het voortaan lastig worden voor gemeenten om de kosten voor de opruiming daarvan te verhalen op de grondeigenaren.
Interessant is het (verschillende) toetsingskader van artikel 1a van de Woningwet dan wel artikel 2.1 eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo met betrekking tot het overtredersbegrip. Artikel 1a van de Woningwet bevat een algemene zorgplicht. Welke maatregelen precies van iemand mogen worden verwacht teneinde aan de zorgplicht te voldoen, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, zoals de ernst van de gevaarzetting. Subjectieve factoren zoals kennis en wetenschap aan de zijde van de eigenaar van het terrein, zijn niet relevant (aldus Kamerstukken II 2003/04, 29932, 3, p. 25).
Voor wat betreft artikel 2.1 eerste lid aanhef en onder c, van de Wabo lijkt de Afdeling in haar uitspraak te hebben gekeken of de eigenaren als functioneel overtreders kunnen worden aangemerkt, alhoewel deze toets aan het functioneel daderschap niet erg duidelijk naar voren komt in de uitspraak. Gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo moet onder "gebruiken van gronden" als bedoeld in deze bepaling mede worden verstaan het "laten gebruiken van gronden" (Kamerstukken II 2006/07, 30 844, nr. 3, blz. 94). Voor het laten gebruiken van de gronden in strijd met artikel 2.1 eerste lid aanhef en onder c, van de Wabo is er dus wel kennis benodigd van het strijdige gebruik bij de eigenaren. De toetsing van dit “kenniscriterium” bij 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo lijkt minder streng dan hoe dit bij andere wetsbepalingen wordt getoetst, bijvoorbeeld voor een eigenaar waarbij een hennepkwekerijen wordt aangetroffen in het door de eigenaar verhuurde pand. In dergelijke gevallen dient een eigenaar aannemelijk te maken dat hij niet wist en niet kon weten dat de woning als hennepkwekerij werd gebruikt, hetgeen in de rechtspraak streng wordt getoetst (zie bijvoorbeeld een uitspraak van de Afdeling van 9 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY7996). Bij de toets aan functioneel daderschap bij artikel 2.1 eerste lid aanhef en onder c, van de Wabo lijkt de “kennis toets” minder streng en daarbij lijkt de bewijslast niet te liggen bij de eigenaren maar bij het College.
Roos de Grave is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied toezicht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.