Praktijkgebieden: Omgevingsrecht, Ruimtelijke ordening
Dit keer is het Fietsenwinkel.nl die op een bedrijventerrein van de gemeente Tilburg een filiaal wenst te openen, doch bij de gemeente –wegens bezwaar van haar concurrent Fietswereld– uiteindelijk bot ving omdat het terrein de bestemming had van “Gemengd – Grootschalig” met mogelijkheid voor “detailhandel perifeer” voor specifiek aangeduide branches, zoals bouwmarkten, keukenboeren en zelfs fietsenhandelaren mits de vestiging van al die branches minimaal een vloeroppervlak van 1.000 m2 zouden hebben. Het beoogde filiaal van Fietswinkel.nl viel niet binnen deze bestemmingsregeling omdat haar filiaal slechts 640m2 groot zou zijn. Volgens Fietsenwinkel.nl was die beslissing in strijd met artikel 15 lid 3 van de Dienstenrichtlijn en de uitspraak van de Raad van State inzake Appingedam. Zij meende dat de gemeente onvoldoende had gemotiveerd dat de voor de perifere detailhandel gehanteerde brancheringsregeling geschikt was voor het beoogde doel.
Artikel 15 lid 2 en 3 van de Dienstenrichtlijn luidt, voor zover van belang:
2. De lidstaten onderzoeken of de toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit in hun rechtsstelsel afhankelijk wordt gesteld van de volgende niet-discriminerende eisen:a) kwantitatieve of territoriale beperkingen, met name in de vorm van beperkingen op basis van de bevolkingsomvang of een geografische minimumafstand tussen de dienstverrichters; […].3. De lidstaten controleren of de in lid 2 bedoelde eisen aan de volgende voorwaarden voldoen:a) discriminatieverbod: de eisen maken geen direct of indirect onderscheid naar nationaliteit of, voor vennootschappen, de plaats van hun statutaire zetel;b) noodzakelijkheid: de eisen zijn gerechtvaardigd om een dwingende reden van algemeen belang;c) evenredigheid: de eisen moeten geschikt zijn om het nagestreefde doel te bereiken; zij gaan niet verder dan nodig is om dat doel te bereiken en dat doel kan niet met andere, minder beperkende maatregelen worden bereikt.
Bij Appingedam ging het om de vaststelling door de gemeente van een bestemmingsplan voor een meubelboulevard, op welke meubelboulevard reguliere detailhandel niet werd toegestaan. De gemeente meende dat die beperking nodig was om te voorkomen dat het centrum minder leefbaar zou worden door wegtrekkende detaillisten. Met haar uitspraak van 20 juni 2018 heeft de Raad van State hierover, kort gezegd, geoordeeld dat de gemeente onvoldoende had onderbouwd waarom het in het bestemmingsplan weren van normale detailhandel op haar meubelboulevard geschikt was het beoogde doel te bereiken, omdat de stellingen van de gemeente niet waren onderbouw door een analyse met specifieke gegevens. Dat betekende dat niet kon worden vastgesteld dat werd voldaan aan de eis van evenredigheid, dat wil zeggen, dat de regeling niet verder ging dan nodig is om het beoogde doel te bereiken en of dat doel niet ook met andere, minder vergaande maatregelen kon worden bereikt.
In deze procedure stelde Fietsenwinkel.nl dus hetzelfde. Ze meende dat de onderhavige bepalingen uit het bestemmingsplan daarom onverbindend moesten worden verklaard althans buiten toepassing gelaten moesten worden. Op zich een consistent betoog. Indien de brancheringsregeling in het bestemmingsplan in strijd zou zijn met de Dienstenrichtlijn dan zou die regelingen inderdaad buiten toepassing moeten worden gelaten bij de beoordeling van de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een afwijkend gebruik ten behoeve van de realisatie van haar filiaal. Desalniettemin mocht dat haar in dit geval niet helpen. De Raad van State wees haar hoger beroep af.
Anders dan inzake Appingedam was nu niet een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan aan de orde, maar een besluit van het college tot weigering van een omgevingsvergunning om van een vastgesteld bestemmingsplan af te wijken. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan waaraan de aanvraag om omgevingsvergunning moet worden getoetst, is reeds onherroepelijk. Het ligt, volgens de Raad van State, in deze situatie op de weg van Fietsenwinkel.nl om nader te onderbouwen waarom de in de planregels neergelegde eisen over perifere detailhandel in strijd zijn met de evenredigheidseisen van artikel 15 lid 3 van de Dienstenrichtlijn. Aangezien Fietsenwinkel.nl slechts heeft gesteld dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de in de planregels neergelegde eisen over perifere detailhandel geschikt zijn om het beoogde doel te bewerkstelligen, heeft zij haar betoog over strijd met de Dienstenrichtlijn onvoldoende geconcretiseerd. De Raad van State ziet daarom geen aanleiding om de betreffende bestemmingsplanregels onverbindend te achten.
Dit oordeel over het beroep van Fietsenwinkel.nl door de Raad van State is goeddeels in overeenstemming met standaard jurisprudentie van de Raad over de exceptieve toetsing van bestemmingsplannen. Tegen de vaststelling van een bestemmingsplan is immers al beroep mogelijk. Het past daarom niet dat vervolgens bij de beoordeling van een besluit in het kader van dat bestemmingsplan de geldigheid van de regelingen in het bestemmingsplan telkens weer volledig aan de orde kunnen worden gesteld of telkens opnieuw kunnen worden onderworpen aan de toetsingsmaatstaf die destijds bij de goedkeuring van die plannen golden. Slechts in geval van evidente strijdigheid –althans zo was het altijd– met een hogere wettelijke regeling bestaat er plaats om een regeling uit een bestemmingsplan buiten toepassing te laten.
De onderhavige uitspraak met betrekking tot Fietswinkel.nl lijkt die evidentie in geval van strijdigheid met de Dienstenrichtlijn wat minder streng te nemen. De uitspraak bevestigt althans de mogelijkheid van een te slagen beroep op de exceptieve toets van bestemmingsplanregelingen in geval van strijdigheid met de Dienstenrichtlijn, mits die strijdigheid maar voldoende overtuigend wordt onderbouwd.
Voor Fietsenwinkel.nl dus in dit geval een gemiste kans.
Maar voor velen lijkt mij dat deze uitspraak toch deuren kan openen. Er zijn heel veel bestemmingsplannen waarin de gemaakte restricties in toegelaten bestemmingen niet evident zijn vol te houden als noodzakelijk en evenredig ter discussie kunnen worden gesteld. Voor zover in Appingedam de Raad van State spreekt over een ontbrekende ‘analyse met specifieke gegevens’ over de effecten van (het ontbreken van) de brancheringsbeperkingen lijkt een dergelijke analyse redelijk eenvoudig en goed met een distributie planologisch onderzoek (DPO) te maken te zijn. Hoeveel bestemmingsplannen zullen nog gaan sneuvelen?
Charles Moons is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied omgevingsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.