Praktijkgebieden: Ondernemingsrecht
Wanneer een vennootschap door wanprestatie of een onrechtmatige daad van een derde schade lijdt, stuit de vordering van de aandeelhouder tot vergoeding van de waardedaling van zijn aandelen vrijwel altijd af op het leerstuk van afgeleide schade. De aandeelhouder heeft dan geen zelfstandig actierecht en zal het bestuur van de vennootschap ertoe moeten bewegen een vordering tot schadevergoeding tegen de derde in te stellen. Op het uitgangspunt dat afgeleide schade niet voor vergoeding in aanmerking komt, bestaan echter uitzonderingen. Uit een recent arrest van de Hoge Raad (Holding/Gemeente Gilze en Rijen) blijkt maar weer eens dat een afgeleide schadeactie niet altijd een no-go is.
Afgeleide schade
Eén van de eerste arresten die tijdens de rechtenstudie voorbij komt, is het arrest Poot/ABP. Hierin heeft de Hoge Raad bepaald dat wanneer een derde schade heeft toegebracht aan de vennootschap, de aandeelhouder van die vennootschap niet bij de derde kan aankloppen voor vergoeding van de schade die hij lijdt omdat zijn aandelen minder waard zijn geworden. Omdat de aandeelhouder deze schade via het vermogen van de vennootschap lijdt (dít vermogen loopt terug en daardoor worden de aandelen minder waard), wordt deze schade ook wel afgeleide schade genoemd.
De reden dat een aandeelhouder in beginsel geen aanspraak kan maken op vergoeding van afgeleide schade, is dat de vennootschap waaraan de schade is toegebracht een zelfstandige rechtspersoon is. Het vermogen van de vennootschap is afgescheiden van dat van haar aandeelhouders. Om die reden is het aan de vennootschap zelf – het is immers háár vermogen waar schade aan is toegebracht – om op te komen voor de belangen van allen die belang hebben bij instandhouding van het vermogen van de vennootschap. De Hoge Raad laat wel enige ruimte voor een actie door de aandeelhouder jegens de schadeveroorzakende derde, namelijk in het geval de derde een specifieke zorgvuldigheidsnorm jegens de aandeelhouder heeft geschonden. Hierbij kan worden gedacht aan het geval dat de derde de opzet heeft gehad om de aandeelhouder te benadelen. In de praktijk loop je hierbij echter vaak tegen bewijsproblemen aan.
Arrest Holding/Gemeente Gilze en Rijen
In het arrest Holding/Gemeente Gilze en Rijen had de Gemeente Gilze en Rijen onrechtmatig gehandeld door bepaalde besluiten te nemen. Als gevolg van deze besluiten had een dochtervennootschap vermogensschade geleden en een lagere winst behaald. De aandelen die de holding in het kapitaal van de dochter hield, waren daardoor in waarde gedaald. De holding sprak de schadeveroorzakende Gemeente Gilze en Rijen aan tot vergoeding van de waardedaling van haar aandelen.
Hoewel dit op het eerste gezicht een klassiek voorbeeld van een afgeleide schadeactie lijkt, oordeelt de Hoge Raad anders. De Hoge Raad stelt in deze zaak vast dat de Gemeente niet onrechtmatig jegens de dochtervennootschap heeft gehandeld, maar jegens de holding. De onrechtmatige besluiten van de Gemeente hielden immers in dat de holding bepaalde werkzaamheden moest beëindigen. Het feit dat niet onrechtmatig jegens de dochter is gehandeld, maar tegen de holding, maakt dat de regels uit het Poot/ABP-arrest in deze zaak niet van toepassing zijn. Het bijbehorende uitgangspunt dat de aandeelhouder geen afgeleide schade actie heeft, speelt dan ook geen rol, aldus de Hoge Raad.
In deze zaak was sprake van de situatie dat de holding haar bedrijfsactiviteiten in de dochter had ondergebracht. Hoewel de besluiten van de Gemeente tot beëindiging van de werkzaamheden dus gericht waren aan de holding, werd de schade geleden in de dochtervennootschap. Hierdoor had de holding schade geleden in de vorm van gederfd dividend en/of een lagere waarde van haar aandelen in de dochter. Het onrechtmatig handelen was dus tegen de holding gericht, maar had schade doen ontstaan in de dochter. Lijdt de holding in zo’n geval schade en komt deze schade voor vergoeding in aanmerking?
De Hoge Raad oordeelt dat in deze setting – waarin het onrechtmatig handelen dus jegens de holding is gericht – wel ruimte bestaat voor vergoeding van afgeleide schade. Schade van een dochtervennootschap kan immers ook schade van de aandeelhouder in de vorm van gemiste dividenduitkeringen of een lagere waarde van de aandelen meebrengen. Als vast staat de aandeelhouder deze schade inderdaad heeft geleden en voldaan is aan de overige vereisten, komt de afgeleide schade volgens de Hoge Raad voor vergoeding in aanmerking.
Het bepalende criterium voor de vraag of de aandeelhouder afgeleide schade kan vorderen van de schadeveroorzakende derde, is dus jegens wie er onrechtmatig is gehandeld. Is dat jegens de dochtervennootschap, dan is er in beginsel geen ruimte voor vergoeding van afgeleide schade, is dat jegens de aandeelhouder, dan maakt de aandeelhouder aanspraak op vergoeding van afgeleide schade. Een interessante uitspraak van de Hoge Raad, waaruit blijkt dat vergoeding van afgeleide schade steeds meer een plek begint te krijgen in ons rechtsstelsel. Zo lang vast staat dat het onrechtmatig handelen jegens de aandeelhouder is gericht, geeft de Hoge Raad groen licht voor een afgeleide schadeactie door de aandeelhouder. Een go dus.
Sandrine Piet is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied handel- en ondernemingsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.