Praktijkgebieden: Bestuursrecht, Ruimtelijke ordening
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft een conclusie gevraagd aan staatsraad advocaat-generaal Wattel (AG), als bedoeld in artikel 8:12a Algemene wet bestuursrecht (Awb), over de rol van het vertrouwensbeginsel in het omgevingsrecht. Dit heeft de Raad van State op 19 oktober middels een persbericht bekendgemaakt. Een conclusie is een rechtsgeleerd advies aan de Afdeling over de wijze waarop het beroep moet worden afgedaan en bindt de Afdeling niet. De conclusie draagt bij aan de rechtseenheid en rechtsontwikkeling.
Vertrouwensbeginsel in het omgevingsrechtVolgens vaste jurisprudentie stelt de bestuursrechter hoge eisen aan een beroep op het vertrouwensbeginsel. De vaste formule luidt dat een dergelijk beroep alleen kan slagen als ‘van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt’. Het mag dan ook geen verrassing zijn dat een beroep op het vertrouwensbeginsel in de praktijk dan ook slechts zelden, onder bijzondere omstandigheden wordt gehonoreerd.
In haar uitspraak van 19 juli 2017 leek de Afdeling deze vaste formule echter te hebben verruimd. Zo oordeelde de Afdeling dat de schijn van bevoegdheid onder omstandigheden voldoende is, dat een uitdrukkelijke en ondubbelzinnige toezegging ontbrak én werd in de belangenafweging geen waarde gehecht aan het dispositievereiste: het feit dat appellant geen schade had geleden als gevolg van de toezegging (het dispositievereiste) leek niet relevant (zie voor een nadere uiteenzetting de blog van kantoorgenoot Lucia Tellegen).
Andere uitspraken waarin deze verruiming is toegepast, zijn mij niet bekend. Wellicht dat de Afdeling de gevraagde conclusie van de AG als aanknopingspunt ziet voor een daadwerkelijke verruiming?
Conclusie AG De conclusie wordt gevraagd naar aanleiding van een handhavingszaak waarbij het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam een last onder dwangsom heeft opgelegd voor het verwijderen en verwijderd houden van een dakopbouw op een huis, vanwege het ontbreken van de vereiste omgevingsvergunning. Volgens appellante had de bouwinspecteur haar echter toegezegd dat een omgevingsvergunning voor de dakopbouw niet zou zijn vereist. Handhaving zou dan ook in strijd zijn met het vertrouwensbeginsel.
De AG is verzocht om te adviseren over de vraag of uitlatingen namens een overheidsorgaan het gerechtvaardigde vertrouwen kunnen wekken dat het overheidsorgaan geen herstelsanctie (zoals een dwangsom of bestuursdwang) zal opleggen. Als dat zo is, dan is de vervolgvraag aan welke eisen zo’n uitlating moet voldoen. Is daarbij bijvoorbeeld van belang hoe concreet de uitlating in kwestie is, en kan het tijdsverloop tussen de overtreding en de aankondiging van de herstelsanctie een rol spelen?
VervolgDe Afdeling zal de zaak op 22 januari 2019 op een rechtszitting behandelen. De AG neemt ex artikel 8:12a lid 4 Awb binnen zes weken na sluiting onderzoek ter zitting, derhalve vóór 5 maart 2019, de conclusie. Partijen kunnen vervolgens binnen twee weken reageren op de conclusie, waarna de Afdeling uitspraak zal doen.
Dominique de Haas is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bestuursrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.