Praktijkgebieden: Bestuursrecht
Op 9 oktober 2018 heeft het Hof Den Haag het vonnis van de rechtbank Den Haag inzake stichting Urgenda, in samenwerking met honderden mede-eisers, tegen de Nederlandse Staat bekrachtigd. De rechtbank oordeelde al in 2015 dat de Staat op grond van de grondwettelijke zorgplicht voor de bescherming en verbetering van het leefmilieu en met het toenmalige beleid onvoldoende bescherming tegen gevaarlijke klimaatverandering heeft geboden. De Staat werd veroordeeld tot het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen eind 2020 met tenminste 25% ten opzichte van 1990. Deze veroordeling blijft met het arrest van het Hof in stand.
De Urgenda-zaak heeft in 2015 veel losgemaakt, ook bij juristen. Zo werd het vonnis van de rechtbank in strijd met de trias politica geacht en zou de rechtbank zich op het terrein van rechtsvorming, in plaats van rechtsvinding hebben begeven. Het arrest van het Hof schept in dit kader helderheid; de rechtbank is haar boekje niet te buiten gegaan en heeft zich gehouden aan de door de wet gegeven kaders. De bevoegdheid van de rechtbank en derhalve de mogelijkheid om een procedure aan te spannen tegen de Staat op ‘klimaat-gronden’ is thans een gegeven. Een precedentwerking kan worden verwacht.
Beoordeling door het gerechtshof Den HaagIn het hoger beroep wordt vooropgesteld dat tussen de Staat en stichting Urgenda niet in geschil is dat in 2100 de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen dient te zijn gestaakt. Het geschil ziet ‘slechts’ op de vermindering van 25% uitstoot voor eind van 2020 ten opzichte van 1990: ‘het risico op een onomkeerbare aantasting van de wereldwijde ecosystemen en bewoonbaarheid van onze planeet’ staat centraal.
Het Hof gaat in haar beoordeling uit van het gegeven dat de uitstoot van alle broeikasgassen gezamenlijk in Nederland in 2017 met 13% is afgenomen ten opzichte van 1990. Er zal dus een aanzienlijke inspanning moeten worden geleverd om in 2030 op 49% uit te komen (op grond van het Regeerakkoord 2017). Veel meer dan de staat tot nu toe heeft gedaan. In dit kader is volgens het Hof van belang dat de Staat (al lang) bekend is met de reductiedoelstelling van 25-40% voor eind 2020 (op grond van AR4 (IPCC Fourth Assessment Report, 2007).
Volgens het Hof volgt uit artikel 2 jo. 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) dat de Staat verplicht is om maatregelen te nemen tegen de reële dreiging van een gevaarlijke klimaatverandering. Deze bepalingen hebben voorrang boven de Nederlandse wetten. Uit artikel 2 van het EVRM volgt dat de Staat de verplichting heeft om burgers te beschermen. Op grond van artikel 8 van het EVRM dient de Staat het gezinsleven te beschermen. Wanneer geen maatregelen worden genomen tegen klimaatverandering ontstaat volgens het Hof een ernstig risico op gevaar voor het leven van burgers en een verstoring van het gezinsleven.
De argumenten van de Staat worden niet overtuigend geacht. Zo stelt de staat onder meer dat de uitspraak van de rechtbank het ‘level playing field’ zou verstoren of dat eind 2020 erg kort dag is. Het Hof gaat hier niet in mee. Het Hof bekrachtigt het vonnis en de veroordeling van de Staat houdt stand.
Vervolg?Hoe nu verder? De Staat heeft in een eerder stadium al aangegeven (nà het veroordelend vonnis) zich tot het uiterste in te spannen om de reductie van 25% CO2 uitstoot in 2020 te realiseren. Reden voor de Staat om ondanks dit gegeven toch in hoger beroep te gaan, was dat naar oordeel van de Staat geen sprake was van een rechtsplicht; een veroordeling door de rechter zou dan ook niet tot de mogelijkheden behoren.
Binnen een termijn van drie maanden kan cassatie bij de Hoge Raad worden ingesteld. Het is dan ook interessant om te zien of het ‘meest groene kabinet’ deze keuze zal maken. Wij volgen de zaak op de voet.
Dit blog is mede tot stand gekomen door bijdragen van Marcel Beekman, momenteel als werkstudent verbonden aan Wieringa Advocaten.
Dominique de Haas is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bestuursrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.