Praktijkgebieden: Bestuurdersaansprakelijkheid
Elke bestuurder is tegenover de rechtspersoon gehouden tot een behoorlijke vervulling van de hem opgedragen taak (art. 2:9 BW). Deze verantwoordelijkheid leidt bij tekortkoming waardoor bijvoorbeeld een B.V. schade wordt toegebracht, tot persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder jegens die B.V. Het betreft een collegiale verantwoordelijkheid; elke bestuurder is voor het geheel aansprakelijk ter zake van onbehoorlijk bestuur, tenzij hij valide redenen noemt waarom hem geen verwijt treft.
De Hoge Raad gaat in zijn arrest van 30 maart 2018 in op een technische, maar belangrijke vraag over deze collegiale verantwoordelijkheid.
Wat zijn – in het kort – de feiten van deze zaak? Eisers hebben door middel van het kopen van aandelen geïnvesteerd in een vastgoedproject in het Caribisch gebied. Voor dit vastgoedproject zijn verschillende vennootschappen opgericht, waarvan TMF Management (mede)bestuurder is. Het project is vervolgens niet van de grond gekomen met als gevolg dat de gekochte aandelen van eisers waardeloos zijn geworden. Eisers vorderen daarom schadevergoeding van TMF Management en leggen aan hun vordering onder meer ten grondslag dat TMF Management in haar hoedanigheid van medebestuurder niet heeft voorkomen dat bepaalde, bij de oprichting betrokken vennootschappen, in strijd hebben gehandeld met Nederlandse voorschriften van financieel recht. Zo traden deze vennootschappen bijvoorbeeld zonder vergunning op als effectenbemiddelaar. Kortom, TMF Management heeft volgens eisers onrechtmatig gehandeld jegens derden (art. 6:162 BW).
Het gerechtshof wijst de vordering af. In cassatie klagen eisers dat het hof daarbij heeft miskend dat de collegiale verantwoordelijkheid van bestuurders (zoals bedoeld in art. 2:9 BW) òòk een rol speelt bij bestuurdersaansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad (art. 6:162 BW), namelijk bij de invulling van de eis van een persoonlijk ernstig verwijt. Ook bij aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad geldt dat in beginsel alle bestuurstaken die niet bij of krachtens de wet of de statuten aan een of meer andere bestuurders zijn toebedeeld, tot de taak van iedere bestuurder behoren, en dat iedere bestuurder verantwoordelijkheid draagt voor de algemene gang van zaken.
De Hoge Raad oordeelt dat het hof terecht de maatstaf van HR 8 december 2006 (Ontvanger/Roelofsen) tot uitgangspunt heeft genomen. Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Het antwoord op de vraag of de bestuurder een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval.
Uit het persoonlijke karakter van het ernstige verwijt dat de bestuurder moet kunnen worden gemaakt, volgt dat voor het aannemen van aansprakelijkheid voor iedere bestuurder afzonderlijk moet worden vastgelegd dat hij onrechtmatig heeft gehandeld en dat dit handelen (waaronder begrepen nalaten) aan hem kan worden toegerekend. De stelling van eisers dat iedere bestuurder ook bij aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad verantwoordelijkheid draagt voor de algemene gang van zaken, slaagt dus niet.
Tot slot oordeelt de Hoge Raad dat het houden van onvoldoende toezicht op de uitoefening van een taak door een medebestuurder onder omstandigheden persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder kan meebrengen. Het gerechtshof heeft terecht onderzocht of hier sprake van was en is terecht tot het oordeel gekomen dat eisers geen feiten en omstandigheden hebben gesteld waaruit blijkt dat TMF Management heeft geweten of redelijkerwijs heeft behoren te weten dat de medebestuurders in strijd met de Nederlandse voorschriften van financieel recht hebben gehandeld. Bij de beoordeling nam het hof in aanmerking dat TMF Management gevestigd was in het Caribisch gebied en dat niet is gebleken dat zij ook andere dan – kort gezegd – administratieve werkzaamheden heeft verricht. Het hof is dan ook terecht tot het oordeel gekomen dat TMF Management onder die omstandigheden niet persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt van het feit dat zij niet actief erop heeft toegezien dat de betrokken vennootschappen, die aandelen aanboden en verkochten aan het publiek, de Nederlandse voorschriften van financieel recht naleefden.
Eveline Hoekstra is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bestuurdersaansprakelijkheid.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.