Praktijkgebieden: Bedrijven in moeilijkheden
Eerder blogden wij over een in de praktijk veelgebruikt instrument om betaling van een vordering af te dwingen: verrekening. Onlangs heeft het Hof ’s-Hertogenbosch een belangrijk arrest gewezen over verrekening in geval van faillissement.
De hoofdregel voor verrekening in faillissement volgt uit artikel 53 Fw: ‘degene die zowel schuldenaar als schuldeiser van de gefailleerde is, kan zijn schuld met zijn vordering verrekenen indien beide vòòr de faillietverklaring zijn ontstaan of als deze voortvloeien uit handelingen die vòòr de faillietverklaring met de gefailleerde zijn verricht.’
In de praktijk komt het regelmatig voor dat een beroep op verrekening contractueel wordt uitgesloten. Dit verbod op verrekening wordt vaak opgenomen in de algemene voorwaarden en blijft van kracht in geval van faillissement. In het onderhavige arrest komt een contractuele verruiming van verrekening aan bod; namelijk de kruislingse verrekening. Dat betekent dat het vereiste dat de twee vorderingen tussen dezelfde twee partijen moeten bestaan, komt te vervallen. De vraag die in het arrest aan bod komt, is of deze verruiming van de verrekeningsbevoegdheid stand houdt in faillissement.
Hof ‘s-Hertogenbosch
Recycling B.V. (hierna: Recycling) en Projecten B.V. (hierna: Projecten) zijn twee zustervennootschappen. Op 28 januari 2014 zijn zij beide in staat van faillissement verklaard. In de periode voor faillissement had Recycling producten en diensten geleverd aan bedrijf X (de bedrijfsnaam wordt niet genoemd in het arrest) en in verband daarmee facturen aan bedrijf X gezonden. Bedrijf Y (ook deze naam wordt niet genoemd) heeft in de genoemde periode producten en diensten geleverd aan Projecten en in verband daarmee facturen aan Projecten gezonden. Ten tijde van faillissement had Recycling dus een vordering op bedrijf X en Projecten een schuld aan bedrijf Y.
Het geschil komt neer op de vraag of bedrijf X al dan niet haar schuld aan Recycling mocht verrekenen met de vordering van bedrijf Y op Projecten. Bedrijf X stelt zich op het standpunt dat er tussen haar, Recycling en Projecten de afspraak gold dat kruislings verrekend mocht worden. Dat zou betekenen dat de facturen van Recycling aan bedrijf X verrekend zouden mogen worden met de facturen van bedrijf Y aan Projecten (en omgekeerd). De vordering op bedrijf X is verpand aan de moedermaatschappij van Recycling en Projecten, en deze vennootschap stelt zich op het standpunt dat van een algemene verrekenafspraak geen sprake is. Verder voert de moedervennootschap aan dat, zelfs in het geval een afspraak omtrent kruislingse verrekening zou gelden, de door bedrijf X toegepaste verrekening niet toelaatbaar was in een faillissementssituatie, omdat art. 53 Fw daaraan in de weg staat. Dit artikel stelt immers als eis (onder meer) dat degene die zich op verrekening beroept zowel schuldenaar als schuldeiser van de gefailleerde is, en aan die eis is in dit geval (dus) niet voldaan.
Naar het oordeel van het Hof is de stelling van de moedervennootschap juist. Het Hof verwijst daarbij naar een arrest van de Hoge Raad uit 1999, waarin de Ontvanger een beroep deed op artikel 24 van de Invorderingswet 1990. In artikel 24 van de Invorderingswet 1990 is in beginsel de bevoegdheid gegeven tot kruislingse verrekening van (in dat geval) een belastingteruggave aan de moedermaatschappij met een belastingschuld van een dochtervennootschap. De Hoge Raad oordeelde dat na het faillissement van de moedervennootschap kruislingse verrekening niet meer mogelijk is, omdat het terzijde stellen van het in artikel 53 Fw neergelegde essentiële vereiste dat de schuldenaar tevens de schuldeiser van gefailleerde moet zijn om zich op verrekening te beroepen, ten koste zou gaan van de gerechtvaardigde belangen van de schuldeisers van de gefailleerde moedermaatschappij.
Deze uitspraak van de Hoge Raad is naar het oordeel van het Hof van overeenkomstige toepassing op een contractuele bevoegdheid tot kruislingse verrekening, al zou die zijn overeengekomen. In faillissement kan dus geen beroep worden gedaan op een dergelijke contractuele verruiming, volgens het Hof. De conclusie is dat bedrijf X geen beroep op verrekening toekomt.
Wilt u meer weten over verrekening in faillissement? U weet ons te vinden.
Eveline Hoekstra is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bedrijven in moeilijkheden.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.