Praktijkgebieden: Ondernemingsrecht
We hebben allemaal weleens gehoord van het enquêterecht. Dit houdt het recht in van (met name) aandeelhouders om de ondernemingskamer te verzoeken een enquête te starten, die onder meer als doel heeft binnen een rechtspersoon de verhoudingen te herstellen en duidelijkheid te bieden ten aanzien van de vraag wie verantwoordelijk is voor wanbeleid, als daar sprake van blijkt te zijn.
Deze enquêteprocedure bestaat uit twee fasen. In de eerste fase stelt de ondernemingskamer vast of er gegronde redenen zijn om aan een juist beleid te twijfelen. Als dat het geval is, dan gelast de ondernemingskamer een onderzoek om te bezien of sprake is van wanbeleid en of voorzieningen kunnen (moeten?) worden opgelegd.
De enqueteprocedure is uitgebreid en de kosten daarvan zijn in de regel omvangrijk. De wet bepaalt in art. 2:350 lid 2 BW dat de rechtspersoon in beginsel niet alleen de kosten van het onderzoek draagt, maar ook de redelijke en in redelijkheid gemaakte kosten van verweer van de met het onderzoek belaste personen terzake de vaststelling van aansprakelijkheid vanwege de uitvoering van het onderzoek of het verslag van de uitkomst van het onderzoek.
Mocht de uitkomst van het onderzoek zijn dat het wanbeleid bijvoorbeeld te wijten is aan een bestuurder, een commissaris of een werknemer van de rechtspersoon, dan kan de ondernemingskamer bepalen dat de kosten van het onderzoek geheel of gedeeltelijk ten laste van deze betrokkene komen (zie art. 2:354 BW). Dat is logisch; want zonder het wanbeleid was het onderzoek ook niet nodig geweest.
Uit dit wetsartikel blijkt niet zonder meer of de wetgever met het begrip ‘bestuurder’ alleen op een statutair bestuurder heeft gedoeld, of ook op een feitelijk bestuurder. Strikt genomen verwijst deze term slechts naar een statutair bestuurder (dat is in de wet namelijk altijd zo), maar men kan ook betogen dat het de bedoeling van deze bepaling is om degene die verantwoordelijk is voor het wanbeleid op te laten draaien voor de kosten van het onderzoek. In dat geval valt niet in te zien waarom voor een feitelijk bestuurder een uitzondering zou moeten worden gemaakt.
Eerder deze maand liet de Advocaat-Generaal zich hier al over uit. Deze was van mening dat de ondernemingskamer ook een feitelijk bestuurder in de kosten van het onderzoek moet kunnen veroordelen. De Hoge Raad heeft echter het laatste woord en zal zich op korte termijn uitspreken over deze kwestie. We houden u op de hoogte.
Alexander op het Hoog is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied handel- en ondernemingsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.