Praktijkgebieden: Ondernemingsrecht, Ruimtelijke ordening
In het kader van het behalen van de doelstellingen uit het Energieakkoord (6 september 2013) en het hoger leggen van deze EU lat, zet kabinet Rutte III blijkens het regeerakkoord ‘Vertrouwen in de toekomst’ (10 oktober 2017) in op maatregelen waaruit een CO2-reductie van 49 procent in 2030 moet voortvloeien. Een van deze maatregelen is de uitbreiding van het aantal kavels op zee voor windenergie. Al jaren lijkt de politiek van mening dat wind op zee het streven dient te zijn; wind op zee zou minder weerstand oproepen dan wind op land én meer energie kunnen produceren. Een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) illustreert dat ‘minder weerstand’ fictie is.
Wet Windenergie op zee
De realisatie van windparken op zee vindt plaats volgens een (redelijk) vast stramien. Het kabinet wijst in een nationaal waterplan (artikel 4.1 van de Waterwet) gebieden aan waarbinnen windparken kunnen worden gerealiseerd. De minister van Economische Zaken kan vervolgens op grond van artikel 3 van de wet Windenergie op zee een kavelbesluit nemen. In een kavelbesluit geven de ministers van Economische Zaken en Infrastructuur en Milieu aan op welke (precieze) locatie en onder welke voorwaarden een windpark en de aansluitverbinding daarvan, kunnen worden gerealiseerd. Het kavelbesluit staat open voor beroep.
De op grond van de SDE+ tender (subsidie Stimulering Duurzame Energieproductie) geselecteerde partij krijgt vervolgens een subsidie om het windpark daadwerkelijk te kunnen realiseren. Naast de subsidie krijgt deze partij het alleenrecht voor de bouw en exploitatie van een windpark op de kavel. De geselecteerde partij dient hierbij een inrichtingsplan op te stellen waaruit blijkt dat aan de voorwaarden uit het kavelbesluit wordt voldaan.
Windenergiegebied Hollandse Kust (zuid)
Bij besluiten van 8 december 2016 heeft de minister van Economische Zaken Kavel I en Kavel II windenergiegebied Hollandse Kust (zuid) aangewezen als locatie voor een windpark op zee. Op grond van deze besluiten bestaat de mogelijkheid om windparken te realiseren, met een maximum per kavel van 63 windturbines en een maximum tiphoogte van 251 meter boven zeeniveau per kavel; dit betreft een vermogen van ongeveer 350 MW. De kortste afstand van het windenergiegebied tot de kust is 22,2 kilometer.
Een aantal omwonenden, de Stichting Vrije Horizon (SVH) en de Coöperatie Kottervisserij Nederland (belangenbehartiger van de Nederlandse kottervissers (VisNed)). kunnen zich niet met deze besluiten verenigen en hebben beroep ingesteld. In haar uitspraak van 6 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3354) ziet de Afdeling zich genoodzaakt om de belanghebbendheid van partijen bij de besluiten (uitgebreid) te beoordelen. Volgens de Afdeling zijn de beroepen van een aantal omwonenden niet-ontvankelijk, aangezien rechtstreeks uitzicht vanuit hun woningen op de Noordzee (en daarmee het beoogde windpark) ontbreekt. Dat de kust met grote regelmaat wordt bezocht doet hier (uiteraard) niet aan af. Ook de omwonenden met uitzicht op de Noordzee worden niet-ontvankelijk verklaard, gelet op het criterium ‘ gevolgen van enige betekenis’. De Afdeling overweegt dat gelet op de afstand tussen de kust en de kavels van tenminste 22,2 km de gevolgen van dermate geringe betekenis zijn dat een persoonlijke belang bij de besluiten ontbreekt. Kortom, alleen de beroepen van SVH en VisNed worden door de Afdeling als ontvankelijk aangemerkt.
SVH verzet zich tegen de bouw van windparken op deze locatie; de bouw van windparken binnen het alternatieve windenergiegebied ‘IJmuiden Ver’ op ruim 40 kilometer uit de kust aanmerkelijke voordelen ten opzichte van de bouw van windparken binnen het windenergiegebied. SVH betrekt hierbij het uitzicht, de economische gevolgen, de energieopbrengst van bestaande windparken en de verkaveling windparken. De Afdeling gaat hier niet in mee; de minister heeft in redelijkheid niet van de routekaart afgezien en geen prioriteit gegeven aan ‘IJmuiden Ver’. Het beroep van de SVH is dan ook ongegrond
Ook het beroep van VisNed wordt ongegrond verklaard. VisNed verzet zich tegen de bouw van windparken op zee in het algemeen en beoogt dat de gevolgen van de kavelbesluiten voor de kottersvissers onvoldoende in kaart zijn gebracht. Kottervissers die hun vislocaties ter plaatse van de voorziene windparken hebben zouden onevenredig zwaar worden getroffen door de kavelbesluiten. Ook hier gaat de Afdeling niet in mee; de minister heeft de gevolgen voldoende in zijn besluit betrokken.
Relativiteitsvereiste
Nu alle beroepsgronden falen, heeft de Afdeling geen aanleiding gezien om de vraag of het relativiteitsvereiste als bedoeld in artikel 8:69a van de Awb aan vernietiging van de besluiten in de weg zou hebben gestaan, te beoordelen. Zelfs als de beroepsgronden succesvol waren aangevoerd, is het de vraag of de geschonden norm wel strekt tot bescherming van de belangen van de omwonenden, SVH en VisNed. De Wet Windenergie op zee is totstandgekomen vanuit de gedachte dat de vigerende regelgeving een aantal tekortkomingen had. De wetgever wenste met de Wet Windenergie op zee een koppeling tussen vergunningverlening en subsidie te bewerkstelligen, het gebrek aan sturingsmogelijkheden op locaties in de tijd op te lossen, de doorlooptijd te verminderen en de aansluiting op het net te garanderen. Geen van deze doelen staat in relatie met de door de omwonenden, SVH en VisNed aangevoerde belangen. M.i. zou het relativiteitsvereiste dan ook (waarschijnlijk) een gegrond beroep in de weg hebben gestaan.
Dominique de Haas is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied handel- en ondernemingsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.