Praktijkgebieden: Bedrijven in moeilijkheden
Als een vennootschap failliet gaat, is elke bestuurder tegenover de boedel in beginsel hoofdelijk aansprakelijk voor het tekort in het faillissement, indien het bestuur zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Dit volgt uit artikel 2:248 van het Burgerlijk Wetboek, dat (slechts) door de curator kan worden ingeroepen.
Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft recent geoordeeld dat het aanvragen van het faillissement van de vennootschap door een bestuurder en het persisteren bij die aanvraag ten tijde van de behandeling van het verzoek bij de rechtbank, onder omstandigheden kwalificeert als kennelijk onbehoorlijk bestuur in de zin van art. 2:248 BW.
De feiten
De B.V. in kwestie exploiteert een onderneming die zich richt op de ontwikkeling, productie en verkoop van onbemande helikopters. X is bestuurder, tevens aandeelhouder, van de B.V. Daarnaast nemen drie investeerders via een participatieovereenkomst deel in het aandelenkapitaal (hierna te noemen: de participanten).
Op 17 oktober 2011 vindt er een aandeelhoudersvergadering plaats. De notulen van deze vergadering vermelden het volgende: “De aandeelhouders gaan unaniem akkoord met het verlenen van toestemming aan de directie voor het aanvragen van faillissement indien dat noodzakelijk mocht blijken.” In de twee volgende aandeelhoudersvergaderingen wordt gesproken over een eventuele herstructurering van de B.V. om de continuïteit van de onderneming veilig te stellen. Dit plan wordt uitgesteld tot de vergadering in januari 2012. Verder wordt besloten een camera te verkopen en dat bedrag aan te wenden voor het betalen van salarissen.
De B.V. ontvangt op 23 december 2011 de koopprijs voor de camera. Op 27 december 2011 betaalt de adviseur van de B.V. de salarissen uit. Op diezelfde dag vraagt X het faillissement van de B.V. aan. Hij schrijft daarbij dat het vertrouwen bij de participanten in de B.V. weg is, waardoor het salaris niet meer betaald kan worden en hij het als bestuurder niet meer verantwoord vindt om de B.V. voort te zetten.
De curator stelt de bestuurder aansprakelijk voor het boedeltekort op grond van artikel 2:248 BW, omdat sprake zou zijn van kennelijk onbehoorlijk bestuur.
Het oordeel van het HofNaar het oordeel van het hof moet het handelen van de bestuurder inderdaad als kennelijk onbehoorlijk bestuur worden aangemerkt.
Het Hof stelt vast dat bestuurder X geen enkel overleg heeft gevoerd en evenmin aan de participanten enige mededeling heeft gedaan van zijn voornemen om het faillissement aan te vragen. Ook heeft hij de participanten niet op de hoogte gesteld van het feit dat hij het faillissement had aangevraagd. Anders dan X bij de faillissementsaanvraag heeft aangegeven, waren de salarissen (nog) wel betaald. Niet is gebleken dat X enig onderzoek heeft gedaan naar de stand van de bankrekening van de vennootschap en het betaald zijn van de salarissen.
Ook is later gebleken dat een Braziliaans bedrijf op 23 december 2011 – vier dagen voor de aanvraag van het faillissement – een distributieovereenkomst met de B.V. is aangegaan. Er leken zich voor de B.V. daarmee zeer positieve vooruitzichten te ontwikkelen. X heeft gesteld dat hij hiervan niet op de hoogte was op 27 december 2011, omdat de overeenkomsten met de post onderweg waren en hij niet degene was die het contact onderhield met het Braziliaans bedrijf. Naar het oordeel van het Hof had X als enig bestuurder echter van deze ontwikkelingen op de hoogte moeten zijn, voordat hij overging tot het aanvragen van het faillissement. Ook op dit punt is niet gebleken dat X enig onderzoek heeft verricht. Tot slot weegt het Hof mee dat er tussen de aanvraag van het faillissement en de behandeling ter zitting twee weken heeft gezeten, in welke periode X had moeten zien dat de salarissen waren betaald, evenals zijn eigen managementfee. Dit heeft X er echter niet toe gebracht de aanvraag van het faillissement in te trekken of de in de aanvraag vermelde informatie te herzien. Het besluit genomen op de aandeelhoudersvergadering van 17 oktober 2011 kan X daarbij niet vrijpleiten, nu de toestemming om het faillissement aan te vragen geen onvoorwaardelijke toestemming inhield, maar een toestemming onder de conditie “indien dat noodzakelijk mocht blijken”. Een eigen beoordeling van de bestuurder was dus vereist, welke beoordeling X, door het hiervoor aangehaalde onderzoek niet te verrichten, achterwege heeft gelaten.
Bent u bestuurder en overweegt u het faillissement van uw vennootschap aan te vragen? Laat u zich dan goed adviseren bij het voorbereiden en aanvragen daarvan, om te voorkomen dat u later met verrassingen wordt geconfronteerd. Wij helpen u daarbij graag.
Sandrine Piet is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bedrijven in moeilijkheden.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.