Praktijkgebieden: Ondernemingsrecht
In de huidige flexibele arbeidsmarkt, komt het regelmatig voor dat degene die een bepaald werk uitvoert niet in dienst is van degene waarvoor het werk wordt verricht. Soms zitten er wel drie tot vier schakels tussen de opdrachtgever en de uiteindelijke uitvoerder. Denk daarbij aan de aannemer, onderaannemer, uitzendbureau, payrollbedrijf etc. Door deze soms ingewikkelde verhoudingen, is het niet zelden onderwerp van discussie wie aansprakelijk is voor schade die wordt veroorzaakt tijdens het uitvoeren van de opdracht en/of boetes die worden opgelegd in het kader van de opdracht.
Onlangs heeft de Hoge Raad weer wat meer duidelijkheid verschaft in de aansprakelijkheid van deze schakels voor fouten van ondergeschikten in een inleen- uitleensituatie. Op basis van artikel 6:170 BW is een opdrachtnemer jegens opdrachtgever aansprakelijk voor schade veroorzaakt door “een ondergeschikte”. Daarbij hoeft het niet te gaan om een werknemer. Voldoende is dat een rechtsbetrekking bestaat op grond waarvan de ‘aangesprokene’ zeggenschap heeft over de door de ondergeschikte te verrichten opdracht. Zeggenschap kan bij meerdere schakels tegelijk liggen, wat de vraag oproept of deze dan allemaal aansprakelijk zijn.
Ter illustratie de casus die bij de Hoge Raad voorlag. ProRail had BAM opdracht gegeven om onderhoud te verrichten aan het spoor. Daarbij had BAM op haar beurt JMV spoorwegveiligheid ingehuurd, die op haar beurt een werktreinbegeleider had ingezet. Tussen ProRail en de werktreinbegeleider zaten dus nog twee schakels. De werktreinbegeleider maakte (naar het oordeel van ProRail) een fout, waardoor een wissel beschadigde. De schade werd vergoed door de verzekering van BAM. Die verzekeraar meende die schade weer te kunnen verhalen op JMV, omdat deze óók aansprakelijk zou zijn jegens Prorail. JMV stelde zich echter op het standpunt dat zij niet aansprakelijk was voor de fout van de werktreinbegeleider, omdat zij geen instructiebevoegdheid had over de door die ondergeschikte verrichtte werkzaamheden voor BAM (en ProRail). Daarmee zou JMV niet op grond van artikel 6:170 kunnen worden aangesproken voor de schade.
Daarover oordeelde de HR anders:
“Het bestaan van zeggenschap bij de aansprakelijk gehouden partij – hier: JMV – over de vraag of en op welke momenten de persoon die onrechtmatig heeft gehandeld, werkzaamheden voor een bepaalde derde – hier: BAM – dient uit te voeren, is in beginsel toereikend voor de voor toepassing van art. 6:170 lid 1 BW vereiste ondergeschiktheid (vgl. HR 13 mei 1988, ECLI:NL:HR:1988:AC3070, NJ 1989/896). Een andere opvatting, die zou meebrengen dat de benadeelde voor het antwoord op de vraag wie ingevolge art. 6:170 BW jegens hem aansprakelijk is, bekend moet zijn met de afspraken die tussen de verschillende in aanmerking komende ‘werkgevers’ met betrekking tot de instructiebevoegdheid van de ondergeschikte zijn gemaakt, zou afbreuk doen aan de door die bepaling beoogde bescherming van de benadeelde.”
Oftewel, zolang JMV kon bepalen of en wanneer de werktreinbegeleider voor BAM het werk uitvoerde, is sprake van zeggenschap, op basis waarvan ProRail (naast BAM) ook JMV kan aanspreken (mits ook aan de andere voorwaarden zoals onrechtmatigde daad en toerekenbaarheid is voldaan).
Houd er dus rekening mee dat een opdrachtgever niet alleen zijn directe opdrachtnemer kan aanspreken, maar tevens de door die opdrachtnemer ingeschakelde derde.
Als u personeel uitleent om onder toezicht van een ander werkzaamheden te verrichten voor een derde (terwijl u dus geen rechtsverhouding hebt met die derde) kunt u desalniettemin aansprakelijk worden gesteld voor schade die de derde (de uiteindelijke opdrachtgever) leidt als gevolg van een fout van uw uitgeleende personeel.
Maartje Oliemans-Ouwehand is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied handel- en ondernemingsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.