Praktijkgebieden: Bestuursrecht, Ruimtelijke ordening
De afgelopen jaren is de gemeente Amsterdam actief bezig geweest met haar parkeerbeleid. Volgens de gemeente loopt de parkeerdruk in sommige stadsdelen zo erg op, dat er daar minder auto’s op straat moeten kunnen parkeren. Naar mijn mening staat het buiten kijf dat de gemeente de parkeerdruk in de stad moet kunnen reguleren, maar welke bevoegdheden heeft de gemeente hiervoor? Mag de gemeente parkeervergunningen zomaar intrekken?
In Amsterdam is de Parkeerverordening 2013 van kracht. Per stadsdeel (of bestuurscommissiegebied) bestaat er een uitwerkingsbesluit, waarin de regels uit de Parkeerverordening stadsdeelspecifiek zijn uitgewerkt. De ‘vraag’ is derhalve in welke wijze van reguleren de Parkeerverordening en de onderliggende uitwerkingsbesluiten hebben bedoeld te voorzien.
Uit de Parkeerverordening blijkt – kort samengevat – dat de gemeente twee mogelijkheden heeft om het aantal op straat geparkeerde auto’s te verlagen; 1) door geen nieuwe vergunningen meer te verlenen, en 2) door reeds verleende vergunningen in te trekken.
Nieuwe parkeervergunning weigeren
Artikel 32 van de Parkeerverordening bepaalt wanneer het college van burgemeester en wethouders, (verder: de gemeente) de verlening van een nieuwe parkeervergunning mag weigeren. Dit is onder meer het geval wanneer het vergunningenplafond (het aantal maximaal te verlenen vergunningen) binnen een bepaald gebied is bereikt. Aangezien de gemeente zelf het vergunningenplafond mag bepalen, is dit een eenvoudige mogelijkheid om het aantal parkeervergunningen te beheersen.
Parkeervergunningen intrekken
Over het intrekken van reeds verleende parkeervergunningen is de Parkeerverordening strenger. Dit is begrijpelijk, aangezien de gemeente een recht dat iemand al heeft (en waarvan iemand inmiddels afhankelijk kan zijn) weer van die persoon afneemt.
Artikel 37 van de parkeerverordening bepaalt wanneer de gemeente een parkeervergunning mag intrekken. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer iemand daar zelf om verzoekt, wanneer blijkt dat iemand bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt bij de aanvraag, of wanneer iemand niet langer voldoet aan de ‘voorwaarden’ van de Parkeerverordening (denk hierbij aan een bedrijf dat door een verkleining van het personeelsbestand, een aantal parkeervergunningen moet inleveren).
Het bereiken van het vergunningenplafond, als gezegd één van de redenen om nieuwe vergunningen te mogen weigeren, is volgens de Parkeerverordening niet óók een intrekkingsgrond. Daar zit een logische gedachte achter. Indien de gemeente vergunningen niet alleen zou mogen weigeren, maar ook zou mogen intrekken bij een bereikt vergunningenplafond, dan zou zij in iedere straat het vergunningenplafond kunnen verlagen tot (bijvoorbeeld) nul, om vervolgens alle parkeervergunningen in die straat in te trekken. Dit zonder ermee rekening te hoeven houden dat een bewoner zijn/haar vergunning al jaren heeft, geen (redelijk) alternatief heeft om te kunnen parkeren en dagelijks afhankelijk kan zijn van zijn/haar auto. De strijdigheid van deze situatie met de rechtszekerheid behoeft weinig uitleg.
De parkeerverordening voorziet dan ook in een afvloeiingsregeling; geen nieuwe vergunningen meer verlenen, en door opzegging, intrekking of niet verlenging, het aantal reeds verleende vergunningen verlagen tot uiteindelijk het vergunningenplafond wordt bereikt. Deze afvloeiingsregeling vindt ook haar gedachte in de verschillende uitwerkingsbesluiten, bijvoorbeeld in dat van Stadsdeel Oud-Zuid:
“Als het vergunningenplafond is bereikt, worden nieuwe aanvragen voor een parkeervergunning op een wachtlijst geplaatst, totdat er – door opzegging, intrekking of niet-verlenging van bestaande vergunningen – weer ruimte is gekomen. Dit is geregeld in de Parkeerverordening.”
Sluiproute
Kennelijk ging de in de Parkeerverordening voorziene wijze van reguleren de gemeente te langzaam, want de gemeente is opzoek gegaan naar een (andere) manier om reeds verleende parkeervergunningen in te trekken.
Deze meende zij te hebben gevonden in het eerder genoemde ‘vergunningenplafond’, dat eigenlijk alleen als weigeringsgrond kan worden gebruikt. Dat het vergunningenplafond in de Parkeerverordening helemaal niet als intrekkingsgrond wordt genoemd, kon volgens de gemeente worden opgelost door het vergunningenplafond aan te merken als een ‘voorwaarde’. En het niet voldoen aan de ‘voorwaarden’ uit de parkeerverordening, is wél een intrekkingsgrond, aldus de gemeente.
Hoogste bestuursrechter
Bewoners van wie hun parkeervergunning via deze route was ingetrokken hebben hiertegen bezwaar gemaakt en sommigen hebben zich uiteindelijk zelfs genoodzaakt gezien zich te wenden tot de hoogste bestuursrechter; de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Afdeling heeft onlangs uitspraak gedaan:
“De Afdeling is van oordeel dat met de zinsnede ‘de voorwaarden bij of krachtens deze verordening’ alleen wordt gerefereerd aan de voorwaarden die in de Parkeerverordening 2013 worden genoemd bij de desbetreffende artikelen waarin is bepaald in welke gevallen het college vergunning kan verlenen. In artikel 32 zijn de weigeringsgronden voor parkeervergunningen opgenomen. Op grond van het eerste lid wordt een vergunning geweigerd als niet wordt voldaan aan de voorwaarden, gesteld bij of krachtens de Parkeerverordening 2013. Op grond van het tweede lid wordt een parkeervergunning tevens geweigerd indien het vergunningenplafond is bereikt. Hieruit volgt dat het bereiken van een vergunningenplafond in de systematiek van de Parkeerverordening 2013 niet kan worden beschouwd als het niet voldoen aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de Parkeerverordening 2013.”
De gemeente Amsterdam kan een parkeervergunning dus niet intrekken omdat het vergunningenplafond zou zijn bereikt. Dat het parkeerbeleid wel nog steeds hoog op de agenda van de gemeente staat, blijkt bijvoorbeeld uit de ‘Nota Parkeernormen Auto’ die op 7 juni a.s. ter vaststelling zal worden voorgelegd aan de gemeenteraad.
Mocht u naar aanleiding van dit artikel vragen hebben, neem dan gerust contact op.
Björn Mulder is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bestuursrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.