Praktijkgebieden: Huurrecht
Eerder berichtten wij al dat zodra de huurovereenkomst tussen de hoofdverhuurder en de hoofdhuurder eindigt, de onderhuurder van een zelfstandige woning in beginsel mag blijven doorhuren van (vanaf dat moment) de hoofdverhuurder op grond van artikel 7:269 BW. De huurder van een onzelfstandige woning komt deze bescherming in beginsel niet toe.
Recent diende de kantonrechter te Almelo zijn licht over deze materie te laten schijnen. In deze zaak had de verhuurder een ontruimingsvonnis verkregen tegen de huurder (een vennootschap). Daags voor de ontruiming stelde de vennootschap zich echter onverhoeds op het standpunt dat zij het gehuurde had onderverhuurd, aan haar enig bestuurder (een natuurlijk persoon).
De kantonrechter stelt voorop dat de onderhuurder pas op de zitting in het initiële ontruimingskort geding van de verhuurder tegen de vennootschap (en haar bestuurder in persoon) voor het eerst melding heeft gemaakt van het feit dat hij een onderhuurovereenkomst met de vennootschap zou hebben gesloten. Gelet op de in de procedure overgelegde, aan de zitting voorafgegane correspondentie tussen partijen en het feit dat de verhuurder in dat kort geding ook de bestuurder in persoon heeft aangesproken tot het voldoen van de huurachterstand en tot ontruiming, zou het in de rede hebben gelegen dat deze bestuurder al veel eerder melding zou hebben gemaakt van de beweerde onderhuurovereenkomst. Dit vormt voorshands al een indicatie dat zo’n onderhuurovereenkomst niet bestaat, aldus de kantonrechter.
Aan het ingediende (onder)huurcontract kan volgens de kantonrechter verder nauwelijks gewicht worden toegekend. Dit contract is immers door de bestuurder zelf opgesteld en is ondertekend door de bestuurder in persoon als huurder en de bestuurder in zijn hoedanigheid van directeur van de vennootschap als verhuurder. Feitelijk betreft het hier dus een door de bestuurder met zichzelf aangegane huurovereenkomst, zij het dan in verschillende hoedanigheden, aldus de kantonrechter. Daarbij komt dat bij gelegenheid van de mondelinge behandeling door de advocaat van de verhuurder is medegedeeld dat zij telefonisch contact heeft gehad met de curator in het faillissement van de vennootschap en dat deze aan haar heeft laten weten dat hij niets in de boeken van de vennootschap heeft aangetroffen dat duidt op het bestaan van een (onder)huurovereenkomst tussen de vennootschap en de bestuurder. Kennelijk heeft de curator daarin het (onder)huurcontract niet aangetroffen overweegt de kantonrechter.
De bestuurder heeft nog aangevoerd dat hij als persoon op het adres van het pand ingeschreven staat, wat volgens hem een indicatie is dat hij als persoon het pand huurt. Verhuurder heeft daarentegen onweersproken gesteld dat de bestuurder al reeds een aantal jaar (sinds 2012) woonachtig is in het pand. Dat staat voorshands dan ook vast. De bestuurder woonde derhalve al geruime tijd in het pand voordat de beweerdelijke onderhuurovereenkomst volgens hem tot stand is gekomen (op 1 oktober 2014). Dit is dan ook eerder een indicatie dat er geen onderhuurovereenkomst bestaat tussen de bestuurder en de vennootschap, aldus de kantonrechter.
Gelet op het voorgaande heeft de bestuurder volgens de kantonrechter zijn stelling dat tussen hem en de vennootschap een onderhuurovereenkomst is gesloten onvoldoende aannemelijk gemaakt. Met name is niet aannemelijk geworden dat een tegenprestatie wordt geleverd voor het gebruik van het pand. Dit betekent dat het er voorshands voor moet worden gehouden dat de bestuurder zonder recht of titel in het pand verblijft. Er kan dan ook met een redelijke mate van zekerheid aangenomen worden dat de bodemrechter, indien dit geschil aan hem wordt voorgelegd, de vordering tot ontruiming zal toewijzen, zodat hierop vooruitlopen door bij wijze van voorlopige voorziening de ontruiming toe te wijzen, gerechtvaardigd is. De gevorderde ontruiming van het pand wordt daarom door de kantonrechter toegewezen.
Christopher Seine is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied huurrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.