Praktijkgebieden: Omgevingsrecht, Ruimtelijke ordening
Bij Wieringa Advocaten zijn voortdurend één of twee ‘student-stagiaires’ in dienst: rechtenstudenten die bij ons kennismaken met de advocatuur. Nicky Loekemeijer, masterstudente aan de Universiteit van Amsterdam, volgt op dit moment die studentstage. Samen met Björn Mulder schreef zij onderstaande bijdrage.
Luchthaven Lelystad mag uitbreiden. Op 18 januari jl. heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) uitspraak gedaan in de zaak met betrekking tot het bestemmingsplan ‘Lelystad – Uitbreiding luchthaven’. Tegen dit bestemmingsplan waren twee akkerbouwers en de Vogelbescherming in beroep gekomen. Zij vinden dat omliggende natuurgebieden, en met name de kiekendieven die daar leven, door de uitbreiding gevaar zouden lopen.
De Afdeling heeft echter geoordeeld dat de gemeenteraad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de natuur van de omliggende gebieden van de luchthaven niet aangetast zal worden door de geplande uitbreiding. De zogenoemde instandhoudingsdoelen voor de bruine en blauwe kiekendieven in de Oostvaardersplassen komen niet in gevaar, aldus de Afdeling.
Toegang tot bestuursrechter?
Interessant juridisch aspect aan deze procedure is dat het bestemmingsplan is vastgesteld naar aanleiding van het luchthavenbesluit Lelystad (verder: het luchthavenbesluit) van de regering van maart 2015. In het luchthavenbesluit is al bepaald dat de start- en landingsbaan van luchthaven Lelystad mag worden verlengd en verbreed. En tegen een luchthavenbesluit, een zogenoemde algemene maatregel van bestuur, kan geen beroep worden ingesteld.
De vraag was derhalve of dat wel kon tegen het onderdeel van het bestemmingsplan dat de verbreding en de verlenging van de start- en landingsbaan planologisch mogelijk maakte. Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak is dat inderdaad het geval.
Het luchthavenbesluit
In het luchthavenbesluit is de groei van luchthaven Lelystad mogelijk gemaakt. Het voorziet onder meer in een verlenging van de start- en landingsbaan van 1.250 m naar 2.700 m. Ook wordt de start- en landingsbaan verbreed van 30 m tot 45 m. Hierdoor wordt de luchthaven geschikt voor onder andere het type Boeing 737 en de Airbus A320. Het doel is om (vanaf 2033) jaarlijks 6,7 miljoen passagiers af te handelen.
Als gezegd kan tegen het luchthavenbesluit geen beroep worden ingesteld. Dit besluit (ex artikel 8.70 van de Wet luchtvaart) is namelijk een ‘algemene maatregel van bestuur’ en de vaststelling hiervan staat op de negatieve lijst van Bijlage I bij de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Deze lijst bepaalt tegen welke besluiten geen beroep open staat.
De rechtsvraag waarover de Afdeling dan ook moest oordelen, was of er wél beroep kon worden ingesteld tegen het plandeel uit het bestemmingsplan dat de uitbreiding van de start- en landingsbaan mogelijk maakt. Dit deel van het bestemmingsplan is immers een uitvoering van het luchthavenbesluit.
De raad stelt zich op het standpunt dat de beroepen van appellanten niet ontvankelijk zijn. Uit artikel 8.10 van de Wet luchtvaart volgt volgens de raad dat tegen delen van het ontwerpbestemmingsplan, die de uitvoering van het luchthavenbesluit betreffen, geen zienswijze naar voren gebracht kan worden. De omstandigheid dat appellanten geen zienswijzen naar voren hebben kunnen brengen tegen het plandeel voor de start- en landingsbaan heeft, gelet op artikel 8:1 en artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede artikel 6:13 van de Awb, tot gevolg dat zij evenmin in beroep op kunnen komen tegen dit plandeel. Voor zover appellanten de (gevolgen van de) planregeling voor de start- en landingsbaan materieel wensen te bestrijden zijn zij daartoe aangewezen op de burgerlijke rechter, aldus de raad.
Volgens appellanten dient er gekeken te worden naar de tekstuele uitleg van artikel 8.10 van de Wet luchtvaart. Dit artikel luidt: “Voor zover het ontwerp van een bestemmingsplan zijn grondslag vindt in de uitvoering van het luchthavenbesluit, is artikel 3.8, eerste lid, onderdeel d, van de Wet ruimtelijke ordening niet van toepassing.” Het artikel van de Wet ruimtelijke ordening waarnaar hier verwezen wordt, spreekt van het in kunnen brengen van zienswijzen met betrekking tot een bestemmingsplan. Zienswijzen kunnen ingevolge dit artikel door eenieder worden ingebracht. Omdat het inbrengen van zienswijzen door eenieder in artikel 8.10 van de Wet Luchtvaart is uitgezonderd, moet volgens appellanten worden teruggevallen op de algemene regel van artikel 3:15, eerste lid, van de Awb, dat uitsluitend belanghebbenden gerechtigd zijn zienswijzen naar voren te brengen tegen het ontwerp van een bestemmingsplan.
De uitspraak
De Afdeling ziet, gelet op hetgeen de raad daaromtrent heeft aangevoerd, aanleiding in te gaan op de totstandkomingsgeschiedenis van art. 8.10 van de Wet luchtvaart. De keuze van de wetgever om niet te voorzien in een beroepsmogelijkheid tegen delen van het bestemmingsplan die de uitvoering van het luchthavenbesluit betroffen, was in beginsel ingegeven door de wens om “dubbele beroepsprocedures” te voorkomen. De wetgever wenste hiermee te voorkomen dat onderdelen van het luchthavenbesluit in het kader van de procedure tegen het bestemmingsplan opnieuw onderwerp van rechterlijke toetsing zouden worden, aldus de Afdeling. De tekstuele uitleg van artikel 8.10 van de Wet luchtvaart dient volgens de Afdeling de rechtszekerheid. De wetgever heeft, gezien de totstandkomingsgeschiedenis van de wet, niet bedoeld te betogen dat noch tegen het luchthavenbesluit noch tegen het latere bestemmingsplan beroep bij de bestuursrechter zou openstaan.
Beroep tegen een plandeel dat de uitvoering is van een AMvB is dus mogelijk. Helaas mocht dit appellanten niet baten. De Afdeling verklaarde de bezwaren van appellanten vervolgens namelijk alsnog ongegrond.
Björn Mulder is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied omgevingsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.