Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
De WNT stelt zoals bekend maxima aan beloning en ontslagvergoeding van topfunctionarissen. Die wet roept – in combinatie bezien met de overige arbeidsrechtelijke wetgeving en jurisprudentie – vaak vragen op. Ruim vier maanden geleden schreef ik daar ook over, en over de interpretatie die de/een Amsterdamse kantonrechter gaf aan een aantal bepalingen van de WNT, met name op het gebied van de ontslagvergoeding. Een aspect van die ontslagvergoeding is (of kan zijn) een periode van vrijstelling van werk. Aanvankelijk bepaalde de WNT dat het niet was toegestaan een topfunctionaris vrij te stellen van werk; later werd die bepaling gewijzigd en nu mag dat wel, als die periode maar wordt meegerekend voor de berekening van de maximale vergoeding.
Recent zijn twee uitspraken gepubliceerd over de vraag of een periode van non-activiteit ook dient te worden meegerekend voor de maximale ontslagvergoeding als die non-activiteit dwingend is opgelegd door de werkgever. In beide uitspraken luidde het oordeel dat dit niet het geval is, en dat de topfunctionaris daarnaast dus de maximale ontslagvergoeding mocht ontvangen.
De eerste uitspraak dateert van eind november vorig jaar. Het ging daar om een topfunctionaris in het onderwijs met een contract voor bepaalde duur. Overeengekomen was dat indien dat contract niet zou worden verlengd, hij een vergoeding van 6 maandsalarissen zou krijgen. Zes maanden voor het einde van de overeenkomst werd hij door zijn werkgever eenzijdig op non-actief gesteld en werd hem meegedeeld dat zijn contract niet zou worden verlengd. Bij het einde van het dienstverband was de werkgever van oordeel dat zij geen vergoeding meer hoefde te betalen, omdat de zes maanden al waren betaald in het kader van de non-actiefstelling. De kantonrechter verwierp dat standpunt; hij stelde dat het voorschrift in de WNT dat de periode van non-activiteit moet worden meegerekend bij de ontslagvergoeding een anti-misbruikbepaling is om te voorkomen dat partijen in feite een vergoeding afspreken die boven het WNT-maximum ligt. Omdat de werknemer hier onvrijwillig op non-actief was gesteld was van misbruik geen sprake. Omdat meer algemeen geldt dat non-activiteit voor rekening van de werkgever komt en dat gedurende die periode loon verschuldigd blijft werd de vordering van de werknemer tot betaling van de volledige overeengekomen ontslagvergoeding toegewezen (er speelden meer zaken in deze procedure, maar die zijn vanuit een oogpunt van de WNT minder relevant. Wel het opmerken waard is dat zes maandsalarissen in dit geval lager lag dan de maximale ontslagvergoeding, wat het standpunt van de werkgever des te meer onredelijk maakte).
In de tweede zaak kwam een andere rechter tot hetzelfde oordeel met eenzelfde beroep op de strekking van de WNT; de feiten lagen hier echter iets anders. Hier was de volgorde: onvrijwillige schorsing, beëindigingsovereenkomst met een vergoeding van het WNT-maximum, met inachtneming van de opzegtermijn en doorbetaling van loon tot de einddatum. Met dat laatste – doorbetaling van loon tot de einddatum – was een bedrag van € 71.000,- gemoeid, en dat bedrag werd vervolgens door de werkgever teruggevorderd als onverschuldigd betaald (zoals de WNT inderdaad voorschrijft). Die eis werd door de kantonrechter verworpen; ook hier oordeelde de rechter dat van een poging tot omzeiling van het WNT-maximum geen sprake was, en dat een andere conclusie (namelijk: dat de werknemer het loon over de opzegtermijn zou moeten terugbetalen) tot een onaanvaardbaar resultaat zou leiden.
Deze “soepele” toepassing van de WNT is overigens niet nieuw; de kantonrechter te Rotterdam heeft in 2013 ook al eens een soortgelijke uitspraak gedaan. Dat was nog in de tijd dat op non-actiefstelling van een topfunctionaris niet was toegestaan (de tekst van de wet luidde toen nog op dat punt: “Partijen komen niet overeen het dienstverband op een later tijdstip te beëindigen dan het tijdstip waarop de topfunctionaris de uitoefening van zijn taken beëindigt’).
De reacties op de uitspraken zijn in het algemeen positief; weinig mensen zullen er moeite mee hebben dat de rechter de wet zo uitlegt. Wel blijft het opvallen dat een relatief nieuwe wet – die ook al inhoudelijk is gewijzigd – zozeer onduidelijk blijft, althans: dat algemeen wordt gevoeld dat het keurslijf daarvan te nauw is. Dat geeft te denken, al helemaal nu het nog steeds de bedoeling is het toepassingsbereik van de WNT uit te breiden. We houden de ontwikkelingen daarom in de gaten, zowel met betrekking tot de huidige WNT als met betrekking tot de voorgenomen WNT 3.
Arco Siemons is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied arbeidsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.