Praktijkgebieden: Ondernemingsrecht, Ruimtelijke ordening
In een uitspraak van 16-11-2016 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State een nader oordeel gegeven over de reikwijdte van de definitie ‘bijbehorend bouwwerk’ zoals gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
In de uitspraak ging het om de bouw van een appartementencomplex met een plat dak. Het platte dak was niet in overeenstemming met het vigerende bestemmingsplan, dat alleen een schuin dak toestond. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Halderberge heeft daarom naast een omgevingsvergunning voor de bouw van een bouwwerk een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verleend. De omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan heeft het college verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo (de zogeheten kruimelgevallen welke zijn opgenomen in het Bor). Volgens het college kan de uitvoering van het appartementencomplex met een plat dak, in plaats van een kap met een helling die voldoet aan het bepaalde in het bestemmingsplan, namelijk worden aangemerkt als een uitbreiding van een hoofdgebouw en daarmee een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor, zodat artikel 4, aanhef en eerste lid, van die bijlage van toepassing is.
Nadat omwonenden vrezen dat het bouwwerk zal leiden tot schaduwwerking en inkijk in hun tuinen en woningen. Zij hebben daarom beroep ingesteld tegen de vergunning. De rechtbank oordeelde dat het college de vergunning niet terecht heeft verleend. Volgens de rechtbank kan de uitbreiding die ontstaat doordat het voorziene appartementencomplex is uitgerust met een plat dak, in plaats van een kap met een helling die in overeenstemming is met het bestemmingsplan, niet worden aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk en is er dus geen sprake van een kruimelgeval.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is het hier niet mee eens en oordeelt:
“Ingevolge artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor wordt onder bijbehorend bouwwerk onder meer verstaan een uitbreiding van een hoofdgebouw. Daarbij is geen beperking opgenomen, in die zin dat de uitbreiding functioneel of bouwkundig moet zijn te onderscheiden van de rest van het gebouw. Ook is niet de beperking opgenomen dat de uitbreiding betrekking moet hebben op een reeds bestaand gebouw. Anders dan [wederpartij] en anderen betogen, volgt uit de nota van toelichting bij bijlage II van het Bor (Stb. 2010, 143, blz. 133-134) verder niet dat een bijbehorend bouwwerk alleen bij (en niet op) een hoofdgebouw gerealiseerd kan worden. De door hen aangehaalde passages uit de toelichting, wat daarvan verder zij, hebben geen betrekking op het eerste deel van de in artikel 1, eerste lid, van bijlage II opgenomen begripsomschrijving van bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw. Deze passages hebben betrekking op het tweede deel van die begripsomschrijving, dan wel op de artikelen 2, eerste lid, en 3, eerste lid, van bijlage II, waarin als voorwaarde is gesteld dat sprake moet zijn van een op de grond staand bijbehorend bouwwerk. Die voorwaarde is in artikel 4, eerste lid, van bijlage II niet gesteld.”
Kortom, het uitvoeren van het appartementencomplex met een plat dak, in plaats van een kap met een helling (en derhalve in strijd met het bestemmingsplan), dient te worden aangemerkt als een uitbreiding van een hoofdgebouw en daarmee een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van bijlage II Bor. Het maakt daarbij niet uit dat het dak niet functioneel of bouwkundig is te onderscheiden van de rest van het gebouw dan wel dat de uitbreiding geen betrekking heeft op een reeds bestaand gebouw.
Bob van de Boom is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied handel- en ondernemingsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.