Praktijkgebieden: Ondernemingsrecht, Medezeggenschap
In belangrijke zaken van bedrijfsorganisatorische of financiële aard heeft de ondernemingsraad een adviesrecht. De ondernemer moet dit advies (tijdig) vragen en het bij het uiteindelijke besluit overwegen, maar mag er van afwijken; de uiteindelijke verantwoordelijkheid ligt immers bij de ondernemer. Als de ondernemer het advies van de OR niet volgt, kan de OR in beroep bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof in Amsterdam, dat toetst of de ondernemer in redelijkheid tot zijn beslissing is gekomen. “In redelijkheid tot een beslissing komen” – een nogal vaag criterium, en het is dan ook lastig aan te geven wanneer dat wel, of juist niet is gebeurd. Omdat het gaat om “in redelijkheid tot een besluit komen", is met name het proces naar dat besluit toe van groot belang – ik schreef daar al eens eerder over . Twee recente uitspraken van de Ondernemingskamer geven dit (weer eens) aan.
Het Haga Ziekenhuis en de Reinier de Graaf Groep zijn in 2013 gefuseerd tot de Reinier Haga Groep. Het directiereglement van die groep schreef onder meer voor dat de voorzitter van de directie van elk ziekenhuis of werkmaatschappij lid was van de raad van bestuur van de Stichting Reinier Haga Groep. De Groep wilde toe naar een nieuw bestuursmodel waarbij de directeuren van de ziekenhuizen en andere werkmaatschappijen geen lid meer zouden zijn van de raad van bestuur. Over deze voorgenomen wijziging vroeg de raad van bestuur advies aan de (centrale) OR. Gedurende de behandeling daarvan stapte de directievoorzitter van de Reinier de Graaf Groep op en verliet daarmee ook de raad van bestuur van de Reinier Haga Groep. De nieuwe (interim) directievoorzitter van de Reinier de Graaf Groep werd niet benoemd in de raad van bestuur van de Reinier Haga Groep. De OR constateerde daarop dat de raad van bestuur het nieuwe bestuursmodel al had ingevoerd, en stapte naar de Ondernemingskamer. Het bestuur stelde dat het wel degelijk het advies afwachtte, maar dat het voor de tussentijd niet nodig was de nieuwe directievoorzitter in de raad van bestuurd te benoemen. De OR had nog steeds invloed, zo stelde het bestuur: als die negatief zou adviseren en het bestuur zou dat advies overnemen, dan kon de directievoorzitter alsnog worden opgenomen in de raad van bestuur. Die redenering vond echter geen genade in de ogen van de Ondernemingskamer. Door de directievoorzitter niet te benoemen in de raad van bestuur had de ondernemer feitelijk het besluit genomen de topstructuur van de Groep te wijzigen, en daarmee was dus het medezeggenschapsrecht van de OR geschonden.
Als de Ondernemingskamer tot die conclusie komt staat ook direct vast dat de ondernemer niet in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. Daarbij speelde mee dat door het niet benoemen de ondernemer ook nog eens was afgeweken van een afgesproken transitiefase, waarin de raad van bestuur geleidelijk kleiner werd gemaakt. De Groep werd daarom opgedragen het genomen besluit ongedaan te maken. Dus: hoe goed ook een besluit inhoudelijk te verdedigen is, als de juiste procedure niet wordt gevolgd is dat vaak fataal.
Dat gebeurde ook in de zaak rond een reorganisatie bij Inventum, een fabrikant van (oorspronkelijk) huishoudelijke apparatuur. De ondernemer vroeg advies over een voorgenomen reorganisatie; de OR adviseerde negatief omdat Inventum geen overeenstemming had bereikt met de bonden over een sociaal plan. De directie bleek echter inconsistente berichten over een regeling aan de OR te hebben gegeven: de directie had aan de OR een (concept) regeling voorgehouden die gunstiger was dan het bod dat de directie vervolgens aan de bonden had gedaan. Ook de regeling die de directie uiteindelijk eenzijdig vaststelde was minder gunstig dan de eerder voorgehouden regeling. De vraag of de uiteindelijke regeling wel of niet (op zichzelf) redelijk was, werd daarmee minder belangrijk: omdat de procedure die leidde tot het vaststellen van de regeling niet zorgvuldig was doorlopen oordeelde ook hier de Ondernemingskamer dat de ondernemer niet in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen.
De uitspraken zijn in lijn met eerdere jurisprudentie van de Ondernemingskamer: de ondernemer heeft een grote mate van vrijheid bij het nemen van besluiten en (uiteindelijk) doorhakken van knopen, maar als hij daarbij de (medezeggenschaps)procedures niet volgt of daarin niet juist communiceert loopt hij een groot risico dat het besluit uiteindelijk van tafel moet.
Arco Siemons is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied handel- en ondernemingsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.