Praktijkgebieden: Bestuursrecht
Eerder schreven wij al over de verjaring van bestuursrechtelijke dwangsommen. Dat kwam nog al eens voor, doordat het bestuursorgaan te lang wachtte met het aanmanen tot betaling nadat een besluit tot invordering van de dwangsom was genomen. Dat besluit tot invordering zelf is namelijk onvoldoende om de verjaring van de dwangsom te stuiten.
Deze situatie brengt mee dat partijen kunnen speculeren op de verjaring van een dwangsom; tegen het besluit tot invordering wordt bezwaar gemaakt, terwijl dat bezwaar inhoudelijk weinig kans van slagen heeft. De hoop is dan dat het bestuursorgaan wacht met aanmanen totdat op het bezwaar is besloten. Vanwege de relatieve korte verjaringstermijn van één jaar, is de dwangsom dan vaak verjaard tegen de tijd dat op het bezwaar een beslissing is genomen. Het mag duidelijk zijn dat dit de effectiviteit van het opleggen van een last onder dwangsom beperkt. De wetgever probeert hier nu verandering in te brengen met het oog op de belangen van derden.
In de praktijk zal het namelijk vaak juist in gevallen waarbij handhavend is opgetreden op verzoek van een derde, blijken dat het bestuursorgaan een dwangsom laat verjaren. Wanneer het bestuursorgaan de opheffing van een illegale situatie zelf van groot belang vindt, zal zij eerder geneigd zijn scherp te zijn op het stuiten van de verjaring. Als ‘slechts' handhavend werd opgetreden op verzoek van een derde, is die ‘drive' bij het bestuursorgaan wellicht minder.
Met het oog hierop wordt een wijziging van de Awb voorbereidt, die hier kan worden geraadpleegd. Aan artikel 5:37 van de Awb worden twee leden toegevoegd, om een einde te maken aan de bovenstaande praktijk: een dwangsom kan niet langer verjaren gedurende de periode dat een bezwaar of beroep tegen de invorderingsbeslissing aanhangig is. De verjaringstermijn wordt voor de duur van deze procedure(s) namelijk opgeschort. Het enkele bezwaar maken in de hoop dat de dwangsom verjaart is dan dus niet langer zinvol. Even goed zal het bestuursorgaan er nog altijd alert op moeten blijven dat het invorderingsbesluit zelf niet de verjaring van de dwangsom stuit. Een aanmaning, volgend op dit besluit, blijft daarvoor vereist.
Gevolg van deze wijziging is wel dat het feitelijk veel langer kan duren voordat een dwangsom verjaart, zonder dat stuiting door het bestuursorgaan vereist is: indien bezwaar, beroep en hoger beroep wordt ingesteld tegen de invorderingsbeslissing, is het zomaar twee jaar later voordat de verjaringstermijn weer gaat lopen.
Geert Schnitzler is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bestuursrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.