Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
Werkgever en werknemer kunnen door middel van een schriftelijke overeenkomst een einde maken aan een arbeidsovereenkomst. De werknemer heeft echter het recht om zich binnen veertien dagen na “de datum waarop de beëindigingsovereenkomst tot stand is gekomen” te bedenken. Hij of zij kan de beëindigingsovereenkomst binnen die termijn zonder opgaaf van redenen ontbinden via een schriftelijke aan de werkgever gerichte verklaring. Indien dit recht van de werknemer niet expliciet in de beëindigingsovereenkomst is opgenomen, dan heeft de werknemer zelfs niet twee, maar drie weken de tijd om zich te bedenken.
In een recente uitspraak van de kantonrechter te Rotterdam ging het om een werknemer die een beroep deed op deze bedenktermijn en de beëindigingsovereenkomst inderdaad ontbond. De vraag was hier echter of de werknemer dat tijdig, te weten binnen veertien dagen, had gedaan.
In 2015 hadden werkgever en werknemer onderhandeld over de beëindigingsovereenkomst. De betreffende tijdlijn ziet er – voor zover hier van belang – als volgt uit:•- 21 september 2015: de werknemer schrijft in een e-mail aan de gemachtigde van de werkgever dat hij akkoord is met het aanbod van de werkgever betreffende de beëindigingsovereenkomst.•- 22 september 2015: de werknemer ontvangt de definitieve versie van de beëindigingsovereenkomst per post.•- 28 september 2015: de werknemer dateert en ondertekent de beëindigingsovereenkomst .•- 9 oktober 2015: de werknemer ontbindt de beëindigingsovereenkomst per brief, met een beroep op de bedenktermijn.
Of de werknemer de beëindigingsovereenkomst tijdig heeft ontbonden of niet, hangt af van het moment waarop de beëindigingsovereenkomst “tot stand is gekomen” en de bedenktermijn dus is gaan lopen. Indien geoordeeld zou worden dat de beëindigingsovereenkomst op 21 september 2015 tot stand kwam, dan zou de werknemer te laat zijn geweest.
De kantonrechter overweegt echter dat de ondertekening van de beëindigingsovereenkomst als beslissend moet worden aangemerkt. De kantonrechter verwijst hierbij naar de parlementaire geschiedenis en overweegt voorts dat de rechtszekerheid meebrengt dat zowel werknemer als werkgever gebaat zijn bij een duidelijk aantoonbaar en concreet moment waarop de bedenktermijn aanvangt. Dat was hier volgens de kantonrechter op 28 september 2015. En dus heeft de werknemer de beëindigingsovereenkomst tijdig, namelijk binnen veertien dagen, ontbonden.
Geconcludeerd moet dus worden dat de bedenktermijn pas gaat lopen op het moment dat de beëindigingsovereenkomst is ondertekend. Ik vraag me nog wel af hoe de rechter zou hebben geoordeeld als in de beëindigingsovereenkomst zou hebben gestaan dat deze tot stand was gekomen op 21 september 2015. Zou de bedenktermijn dan ook pas zijn gaan lopen op de dag van de ondertekening? Hier heeft de rechter zich helaas niet over uitgelaten.
Jolien Kraaijvanger is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied arbeidsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.