Praktijkgebieden: Bedrijven in moeilijkheden
Wij schreven al enkele malen in deze blog over de onverschuldigde betaling in faillissementssituaties. Wanneer een (rechts)persoon in staat van faillissement geraakt, vallen betalingen na datum faillissement aan die failliet in beginsel in de faillissementsboedel. Wanneer tijdens een faillissement een onverschuldigde betaling wordt verricht aan die failliet, ontstaat een recht op terugbetaling. Dat recht kan niet altijd boven alle andere schuldeisers geldend worden gemaakt, maar soms wel. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad dient de curator de betaling op eerste verzoek direct ongedaan te maken indien sprake is van een ‘onmiskenbare vergissing'. Of sprake is van een dergelijke situatie is afhankelijk van de vraag of:
i) er een rechtsverhouding tussen betaler en de gefailleerde bestaat of heeft bestaan,ii) die de betaler, de gefailleerde of de curator aanleiding kon geven te veronderstellen dat er (mogelijk) wél een rechtsgrond aanwezig was voor de betaling.
Zodra die rechtsverhouding ontbreekt, dan wel die rechtsverhouding geen rechtsgrond voor de betaling oplevert, waarbij uit de gegevens – al dan niet na enig onderzoek – zonder enige twijfel duidelijk volgt dat de gelden niet voor gefailleerde of de curator zijn bestemd, moet de curator de gelden direct terugbetalen (HR 6 september 1997, NJ 1998/437 (Ontvanger/Hamm q.q.) en HR 8 juni 2007, NJ 2007/419 (Van der Werff q.q./BLG)).
Maar wat als de curator dat niet doet en het faillissement afwikkelt zonder de betaler schadeloos te stellen? Het Gerechtshof Den Haag heeft recentelijk geoordeeld dat de curator dan persoonlijk aansprakelijk kan zijn voor vergoeding van de schade.
Het ging in deze zaak om het faillissement van een vennootschap HR, die op de dag van faillietverklaring een rekening-courantvordering had op een aan haar gelieerde vennootschap, Vastgoed, van ongeveer € 46.000. De Rabobank had op enig moment een geldlening aan Vastgoed verstrekt. Na het faillissement verrichte (het eveneens aan HR gelieerde) Danianda vier betalingen van in totaal bijna € 18.000 op de bankrekening van HR bij Rabobank. Het was de bedoeling van Danianda om namens Vastgoed de schuld aan Rabobank te betalen, maar door de betaling betaalde zij feitelijk aan de boedel van HR. De curator boekte de schuld daarom in mindering op de rekening-courantschuld van Vastgoed aan HR.
Danianda vroeg de curator vervolgens driemaal om de bedragen terug te storten omdat zij niet voor HR bestemd waren. De curator reageerde daar niet op. Vervolgens eindigde het faillissement van HR door het verbindend worden van de slotuitdelingslijst; de curator stelde Danianda niet in kennis van het deponeren van die lijst. Pas na het eindigen van het faillissement stelde de curator Danianda daarvan op de hoogte en stelde zich op het standpunt dat de betalingen van Danianda niet onverschuldigd waren.
Danianda sprak de curator vervolgens in persoon in rechte aan. De kantonrechter veroordeelde de curator tot schadevergoeding, maar de curator ging in hoger beroep bij het gerechtshof.
Het gerechtshof stelde allereerst vast dat de betalingen van Danianda wel degelijk onmiskenbare vergissingen waren en dat de curator de bedragen dus direct op verzoek van Danianda had moeten terugbetalen. Vervolgens paste het gerechtshof de standaardnorm voor persoonlijke aansprakelijkheid van de curator toe: de zogenaamde Maclou-norm uit het arrest van de Hoge Raad uit 1996. Die norm stelt dat de curator behoort te handelen zoals in redelijkheid mag worden verlangd van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator die zijn taak met nauwgezetheid en inzicht verricht. Doet hij dat niet, dan is hij persoonlijk aansprakelijk voor schade van derden.
Het gerechtshof kwam tot het oordeel dat de curator de Maclou-norm had geschonden 'nu er sprake is van onverschuldigde betalingen die het gevolg zijn van een onmiskenbare vergissing – en daarover bij de curator in redelijkheid geen twijfel kon bestaan' zodat ‘Gijsbertsen het onjuiste van zijn handelen (het niet zo spoedig mogelijk terugbetalen) inzag, dan wel redelijkerwijze behoorde in te zien'. De curator had gesteld dat ook de rechter-commissaris vond dat er geen sprake was van een onmiskenbare vergissing. Maar dat kon de curator niet baten, al was het maar omdat het gerechtshof niet overtuigd was dat de curator de rechter-commissaris volledig had geïnformeerd. Daarnaast nam het gerechtshof de curator kwalijk dat deze niet op de drie verzoeken tot terugbetaling van Danianda had gereageerd. Het hof hield de curator op grond van onrechtmatige daad jegens Danianda persoonlijk aansprakelijk voor de schade die deze leed als gevolg van het niet zo spoedig mogelijk terugbetalen van de door haar aan HR betaalde bedragen en veroordeelde de curator die schade te vergoeden.
Peter Bos is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bedrijven in moeilijkheden.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.