Praktijkgebieden: Conflictoplossing
Door verjaring kan een vordering na verloop van jaren niet meer in rechte worden afgedwongen. De gedachte hierachter is rechtszekerheid: men moet niet na decennia nog worden geconfronteerd met hele oude vorderingen. Welke verjaringstermijn er van toepassing is, is afhankelijk van het soort vordering. Zo verjaart de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak na 20 jaar, terwijl een rechtsvordering tot nakoming al na 5 jaar is verjaard. In een recente zaak voor de Hoge Raad, ging het om de vraag welke verjaringstermijn er van toepassing is op een ter zitting gesloten vaststellingsovereenkomst.
De feiten
Eiseres en verweerder hebben in 2003 en 2004 een relatie met elkaar gehad. Gedurende die relatie leent eiseres diverse malen een behoorlijk geldbedrag aan verweerder. Op een gegeven moment strandt de relatie, waarna verweerder van 2004 tot 2007 meermaals aangeeft het verschuldigde bedrag te zullen terugbetalen.
Aangezien verweerder zijn belofte niet nakomt, laat eiseres in 2007 beslag leggen onder het ministerie van Defensie (vermoedelijk de werkgever van verweerder) voor een bedrag van € 150.000,-. Een paar dagen later maakt eiseres de eis in hoofdzaak aanhangig. De hoofdzaak eindigt vervolgens op 20 maart 2008 in een vaststellingsovereenkomst, waarin wordt afgesproken dat verweerder uiterlijk op 20 juli 2008 een bedrag van € 95.000,- aan eiseres zal betalen, waarop eiseres het beslag zal opheffen.
Vervolgens blijft het jaren stil. Er wordt niet betaald, het beslag wordt niet opgeheven.
Pas na ruim vijf jaar laat verweerder van zich horen en vordert, in de onderhavige procedure, dat het beslag wordt opgeheven. Dit terwijl hij het bedrag van € 95.000,- nog niet heeft voldaan. Volgens verweerder is de vordering van eiseres echter verjaard. Hij moest namelijk op uiterlijk 20 juli 2008 het bedrag van € 95.000,- betalen en het is inmiddels ruim vijf jaar later. Gelet hierop dient het beslag te worden opgeheven, aldus verweerder. De voorzieningenrechter en het Hof bepalen dat inderdaad de verjaringstermijn van vijf jaar van toepassing is en geven verweerder gelijk.
Eiseres stapt naar de Hoge Raad en voert daar – kort gezegd – de volgende onderdelen aan:
1. Een in executoriale vorm uitgegeven proces-verbaal van een ter comparitie bereikte schikking moet op één lijn worden gesteld met een rechterlijke uitspraak, waardoor een verjaringstermijn van 20 jaar (die voor rechterlijke uitspraken) van toepassing is;2. Handhaving van een beslag heeft voortdurend stuitende werking ten aanzien van een nadien gesloten vaststellingsovereenkomst.
Helaas voor eiseres krijgt zij ook van de Hoge Raad geen gelijk. Ten aanzien van het eerste argument bepaalt de Hoge Raad:
“Het proces-verbaal wordt bovendien in dat artikel ook niet als uitspraak gekwalificeerd. Bepaald wordt slechts dat het in executoriale vorm wordt uitgegeven, waardoor het volgens artikel 430 Rv rechtstreeks ten uitvoer kan worden gelegd. De door eiseres aangevoerde omstandigheid dat de afgifte in executoriale vorm geschiedt door een rechter maakt dit niet tot een rechterlijke uitspraak, al niet omdat het een vastlegging van tussen en door partijen getroffen verbintenissen betreft en niet een gemotiveerde afdoening of toewijzing door een rechter.”
Ook het tweede argument kan volgens de Hoge Raad niet tot cassatie leiden. De Advocaat-generaal merkt hierover op dat de kerngedachte achter een stuitingshandeling is dat de schuldeiser de schuldenaar met een voldoende duidelijke schriftelijke actie laat weten dat hij zich nog steeds zijn recht op nakoming van de rechtsvordering voorbehoudt. Ook het leggen van beslag kan daarom stuitende werking hebben, aldus de Advocaat-generaal.
In de onderhavige zaak is echter op 31 mei 2007 beslag gelegd en hebben partijen op 20 maart 2008 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Het beslag was dus reeds voor het sluiten van de vaststellingsovereenkomst gelegd. Aangezien verjaring niet op voorhand kan worden gestuit, gaat ook dit argument niet op, aldus de Advocaat-generaal.
Conclusie
Sluit u ter comparitie een vaststellingsovereenkomst? Houd er dan rekening mee dat de vordering voortvloeiende uit de vaststellingsovereenkomst te gelden heeft als een verbintenis uit overeenkomst, waarvoor een verjaringstermijn van vijf jaar geldt (vgl. art. 3:307 BW). Laat de vaststellingsovereenkomst dan ook niet te lang op de plank liggen, of stuit de verjaring tijdig.
Björn Mulder is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied conflictoplossing / Procesrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.